De Gal ontaart uit het gemoede,
Niet uit de spijs, niet uit den drank,
De gal ontaart door Duivels woede,
Uit 't vuil van 't hart, des Duivels stank.
Arglistheid, trotschheid, schijnbedriegen,
In schijn van deugd, voor God te liegen,
Bedroevende den waren geest,
Door wrekheid, valschheid, zorg en kommer,
(Wij schepslen onder Godes lommer.)
Ziedaar dat vuil, dat stinkend beest.
De rijmelaar heeft wel reden, onmiddellijk daarop te vragen: ‘Verstaat gij 't niet?’ en verder: ‘Is 't wartaal?’ Maar genoeg! Overal zijn teksten onder aangeteekend. Op één na het laatste couplet eindigt aldus:
‘Maar ook die heilig is, die worde
Bevrijd van vrees, in 's Hemels orde,’
Dit zegt des Bijbels laatste zij.
En het geheel besluit met den hartroerenden en dichterlijken uitroep:
Ziedaar het zuiver G'reformeerd.
En wat nu het prozawerk van het eigen Schrijvertjen aangaat, zwarter kan de zaak niet gekleurd worden. Alles schijnt bijeenverzameld om iedereen af te schrikken. Taal, stijl en spelling zijn erbarmelijk. Echter is er veel waarheid in, en het geheel is zoo koddig en zonderling van voordragt, dat Recensent het boekje bijna onafgebroken heeft doorgelezen en het lagchende nederlegde. Onderofficieren, en vooral Soldaten, zullen het gaarne lezen. Hetgeen schmal bl. 26 tot 28 aanmerkt, hoe hij, met herhaald ingeven van Haarlemmer-olie, een' Onderofficier van de Cholera genezen heeft, trok onze opmerking. Hetgeen hij zegt omtrent de domheid der liplappen, kinderen van Javaansche moeders bij Europesche vaders (bl. 73-76), gelooven wij gaarne. Daarvan getuige (volgens den Schrijver, bl. 74) de navolgende kopij, door eenen liplap, gouvernements-klerk van ƒ 120. - 's maands, aan zijnen chef de bureau geschreven:
‘Wel Edele Heere
Hebbe geele nag niet geslape niet kunne komme schrijve benne ô zoo sakiet (ziek) niet luste nassie (rijst) spoeg die geele boel uit zeit Mimi (zijne meid), motte niet werke komme beter zijn ô zoo pijn in de peroet (buik), geve wille seriedoos kasse No. 10 zelle danke bidde gezond blijve wille God Christus mense ook
U Edele dienaar.’
‘Zij noemen zich Christenen,’ zegt schmal, ‘ofschoon zij van de gansche religie net zoo veel begrijpen, als de Apen in Bantam.’ Dus begrijpen zij er nog minder van, dan de boekhandelaar schmal! Tantum!
No. XIV. bl. 628. reg. 1. lees: betrekkelijk; en bl. 631. laatste reg. Minerve.
No. XV, bl. 699, laatste reg., lees: A.F.H. Smit.