dig heerschende Cholera? Eerst vindt men eene opgaaf van hetgeen elke Schrijver mededeelt; daarna een beredeneerd overzigt van elks gevoelen; terwijl ten slot en als resultaten een kort overzigt wordt gegeven. Wij zouden geheel het werkje moeten uitschrijven, wilden wij hier den Hoogleeraar op den voet volgen; zelfs zijne eigene aanmerkingen kunnen wij niet vermelden; zij zijn vele, doch staan met het geschiedkundig verhaal in te naauwe betrekking, om als 't ware uit het verband gerukt te worden. Nu zijn ze geestig en brengen onze lachspieren in beweging, bl. 92, 95; dan weder spreken zij tot ons gevoel en getuigen van een edel hart en reine ziel, bl. 85, en doen op eene andere plaats den bezadigden Arts kennen (bl. 91), die met verschooning gispt, maar tevens met regt de roekeloosheid bij haren waren naam noemt, bl. 80. Zij, die, uit mode of uit nog onzuiverder beginsels, alle contagia ontkennen, mogen vooral het gezegde bl. 85 behartigen; en hun, die nog altijd een specificum najagen, zij, of het kon baten, gezegd: Gij ziet, dat in de Cholera evenzeer, als overal, de algemeene Therapie, volgens rationele gronden toegepast, de magneetnaald van den praktischen Arts wezen moet.
Op bl. 98 heeft de Schrijver het voornaamste gedeelte zijner taak volbragt en zoude hier hebben kunnen eindigen, doch heeft zulks gelukkig niet gedaan. Nog eenmaal zal hij het tafereel overzien en eenige algemeene trekken ter herinnering bijeenbrengen, om aldus tot nadere overweging van sommige punten te geraken. Met mannelijke welsprekendheid, krachtig en bondig redeneert hier de Schrijver en komt hij voor zijne gevoelens uit. Het is geen weifelen, geen hinken op twee gedachten, waar op overtuiging met eenige zekerheid kan gesproken of beslist worden; waar het echter beter is vooralsnog het oordeel op te schorten, daar, gedachtig aan de lessen van den grooten, nooit volprezenen gaubius (Inst. Patholog. § 44), beoordeelt hij met schranderheid, omzigtigheid, gepaste vrijmoedigheid, en leidt ons eindelijk ongemerkt, als aan de hand, tot de plaats, waar Nederlandsche milddadigheid, door tijdige voorziening, verblijven opende voor hen, die van de hulpvaardige kunst, door milde verzorging ondersteund, redding en genezing zouden begeeren.
Wat zullen wij van deze schilderij zeggen? Is het een uitvloeisel van hooge, dichterlijk gespannen verbeelding, of eenvoudige natuur, die verhaalt, wat zij ziet, en dus tot