Het eeuwig Evangelie, of de Onveranderlijkheid van de Christelijke Godsdienst. Eene bron van troost en hoop in dezen rampvollen tijd. Te Groningen, bij J. Römelingh. 1831. In gr. 8vo. 31 Bl. ƒ :-40.
Door wien of waar deze Leerrede is uitgesproken, wordt niet te kennen gegeven. De Prediker stelt, naar Openb. XIV: 6, de onveranderlijkheid van het Evangelie, of de zegepraal des reinen Christendoms, voor, tot bemoediging onder al de onrust en woelingen, die wij beleven. In plaats van eene dorre schets, deelen wij het volgende, waaraan men den goeden geest kan kennen, tot eene proef mede: ‘Reeds waggelt het bijgeloof en ziet zijne pogingen mislukken, na het aanblazen van den (de) vonk des oproers, welke gansch Europa in vuur en vlam heeft gezet, maar ook zijnen (deszelfs) zetel verterend nadert en dien dreigt omverre te werpen. Hare (zijne, of deszelfs) plaats moge al worden ingenomen door het ongeloof, dat ongeloof vernietigt zich zelf, nadat het de rietstaven heeft weggeworpen, die het bijgeloof, als zoo vele stroohalmen, waaraan men zich meende te kunnen vasthouden, zijnen dienaars had in handen gegeven. En eerlang gevoelt de mensch eene dringende behoefte naar (aan) hechter en duurzamer grond, waarop hij het gebouw van zijn geluk en hoop vestigen kan. Verheugt u, Christenen! alle koningrijken der aarde mogen bewogen worden, het Christusrijk is onbewegelijk.’