Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1832
(1832)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Leven van Jan Carel Josephus van Speyk,door Jacobus Koning,Lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, enz. Te 's Gravenhage en Amsterdam, bij de Gebroeders van Cleef en J. van der Hey en Zoon. 1832. In gr. 8vo. XLIV en 220 bladz. Aanteekeningen en Bijlagen 204 bladz. ƒ 8-:
| |
[pagina 482]
| |
ren. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1832. In gr. 8vo. 15 Bl. ƒ :-25.
| |
[pagina 483]
| |
baak was van mannen, die verre boven hem in titels en rang uitstaken) alleen als bijzaak verkregen te hebben, nog zeldzamer is het, daarmede de beminnelijkste nederigheid en eene nooit verpoosde hulpvaardigheid te vereenigen. En dit was toch bij koning het geval. Zulks mogen allen, die hem slechts eenigzins kenden, getuigen! Nooit waren hem onvermoeide nasporingen ten behoeve der wetenschap lastig; en al kende hij ook degenen, die zijne hulp inriepen, minder, of zelfs in het geheel niet, hij was toch dadelijk gereed, hen te helpen. En wanneer zich nu bij zoo vele letterkundige verdiensten en zoo veel bescheidenheid en hulpvaardigheid nog het edelste hart, de zuiverste godsvrucht, en de deugden van Christelijk Echtgenoot en Huisvader, van geduld onder de zwaarste huiselijke rampen en herhaalde verliezen, van blijmoedige tevredenheid met eenen stand en eene fortuin in de wereld, die verre beneden zijne verdiensten waren, vereenigen, - dan zien wij met verrukking een beeld, dat ons de oude Hollandsche degelijkheid van vóór een paar Eeuwen voor den geest brengt. En dit was - de Schrijver mag zulks met beroep op allen, die hem kenden, getuigen - dit was het beeld van jacobus koning! Het laatste letterkundige voortbrengsel van zulk eenen man moet ons dierbaar zijn, te meer, wanneer het de hulde aan eenen persoon bevat, die in andere opzigten de schatting van onzen diepsten eerbied verdient. Het onderwerp is van speyk, door den landgenoot met geestdrift en dankbaarheid vereerd, als de eerste handhaver en wreker van Hollands geschondene eer, die zijn leven met volle bewustheid aan het Vaderland heest geofferd, en op wien zelfs vreemdelingen met bewondering staren. Het leven van dien held te beschrijven, was het lievelingsdenkbeeld, hetwelk koning een jaar lang geheel bezig hield, te meer, daar de hoogstverdienstelijke Archivarius de jonge zijn aanvankelijk plan, tot hetzelfde einde strekkende, heeft vaarwel gezegd. Dat zulk een man de levensschets van eenen van speyk | |
[pagina 484]
| |
aan koning overliet, is een bewijs, hoe zeer de laatste door bevoegde regters voor deze taak werd berekend geacht. En inderdaad, het voor ons liggende werk geeft daarvan sprekende blijken. Met de grootste naauwkeurigheid zijn de bouwstoffen verzameld, de bijkans geheel onbekende vroegere lotgevallen en verrigtingen van van speyk in Oostindië opgespoord, en eindelijk zijne laatste levensdagen in het helderste daglicht gesteld. Het is eene streelende gewaarwording voor het vaderlandsche gevoel, en door koning het eerst in het licht gesteld, dat dezelfde jongeling, die door zijne grootsche zelfopoffering de eer onzer vlag heeft gewroken, en Hollands naam, door verraad en afval van gewaande spitsbroeders verduisterd, weder heeft doen schitteren in onsterselijken glans, ook het eerst, op den onvergetelijken 27 October, - toen onbegrijpelijke, onverschoonlijke toegevendheid het edelste Hollandsche bloed aan het vuur der muiters zonder weêrstand ter prooije gaf - en wel op eigen gezag, het vuur op Antwerpen begon, 't welk de Banditen aldaar met het ontwaken van den Nederlandschen Leeuw proefondervindelijk bekend maakte, en den verderen voortgang des opstands gestuit heeft. Immers zijne kanonneerboot lag het digtst onder de stad; zij leed het meest, en van speyk zag haren ondergang te gemoet, indien hij, gelijk de orders luidden, zijn grof geschut niet mogt gebruiken. Hij brandde dus los; zijn voorbeeld werd van de schepen en de Citadel gevolgd, en de onwaardeerbare stelling bleef voor onze krijgsmagt behouden. Het alom geprezene feit van den jeugdigen held op den 5 Februarij wordt met de meeste naauwkeurigheid en vergelijking aller berigten te boek gesteld, en de slotsom, ten aanzien van het werktuig, waarvan zich van speyk tot zijne daad heeft bediend, is, dat het geen pistool, zoo als sommigen melden, maar eene cigaar is geweest. Dit is echter van minder belang. Veel gewigtiger is het schetsen van het karakter des helds, en van de waarschijnlijke drijfveren, die hem tot zijne daad hebben aangespoord. Ver- | |
[pagina 485]
| |
valt de Heer koning wel eens in het gebrek, van al te naauwkeurig elke bijzonderheid, ook de minder belangrijke, volledig in het licht te stellen, [iets, 't welk bij grondige Schrijvers, die uit de bronnen putten, wel eens meer het geval isGa naar voetnoot(*)] zoo weegt daar tegen op de meesterlijke karakterschets van van speyk, deels uit zijne eigene brieven, deels uit onverdachte getuigenissen zamengesteld. Hier heeft de edele Schrijver zichzelv' overtroffen, en juist het doel van zijn geschrift bereikt. Dit was toch niet alleen bestemd, om de lotgevallen van den held te verhalen, maar om dien held zelven te kenschetsen; en dit wel voornamelijk om het denkbeeld te weren, alsof hij zijne groote daad louter uit roem- of wraakzucht bedreven had. In dat geval immers zou dezelve, zoo niet alle, dan toch een groot gedeelte harer waarde verliezen. Doch wanneer zuiver gevoel van pligt en vaderlandsliefde den jeugdigen krijgsman hadden bezield, zoo was de bewondering en geestdrift der Natie aan geen onwaardig voorwerp verspild. En om dit te bewijzen, moest de geheele levensloop van den held, en zijne edele inborst in meer dan één opzigt, in het licht gesteld worden. Dit heeft koning gedaan (bl. 152-220) in eenen regt warmen, zielvollen, krachtigen stijl. Hij stelt hem daarin voor als gehoorzaam en liefderijk kind, jongeling en krijgsman vol gevoel van eer, doch tevens met godsdienstige beginselen bezield, opregt, dienstvaardig, bedaard en opgeruimd revens, werkzaam en ijverig in de dienst, die ook reeds in Oostindië het voornemen had | |
[pagina 486]
| |
opgevat, om in geen geval zijnen bodem over te geven, maar zich met denzelven in de lucht te doen vliegen; doch alleen uit beginsel, niet uit wraakzucht, daar hij zelfs de rampen der Antwerpenaren beklaagde, en zoo vurig naar vrede verlangde, dat hij in een' brief de volgende woorden uitboezemde: ‘Ik ontwaar tot mijn innig leedwezen de weinige hoop op den vrede. Goede God! waar moet dit heen?’Ga naar voetnoot(*) - ‘Hij zocht den dood niet,’ zegt zijn Levensbeschrijver, ‘maar het leven, dat hem nog zoo veel goeds te brengen had, zoo schoon eene toekomst beloofde. Maar die toekomst met alle hare vreugde, dat leven met al zijn genot, heeft hij ten offer gebragt aan zijne heiligste pligten. Met het oog op God en den hemel in het hart, viel hij voor onze regtvaardige zaak, het leven stellende voor zijne broederen,’ (bl. 206.) Wij kunnen, in zeker opzigt, (hoezeer alleen de Hartenkenner over de drijfveren der daden volledig kan oordeelen) met deze betuiging instemmen; maar het doet ons leed, dat de brave koning zoo ongunstig over claassens, in vergelijking met van speyk, oordeelt. ‘Indien het waarheid ware, (zegt hij bl. 204, noot) dat de zelfopoffering van van speyk een tegenhanger is van die van claassens, met eerbied zouden wij den onverwonnen held gedenken, maar volgens de wetten van menschelijkheid en zedekunde zouden wij den mensch moeten beklagen, en, vervuld van innig mededoogen, bij zijn graf deze bede slaken: Heere, wees zijner ziele genadig!’ Waarom toch zou de daad van claassens minder dan die van van speyk moeten worden geschat? Dat vurige godsvrucht althans aan claassens niet vreemd was, blijkt aan de omstandigheid, dat hij zijne manschap vóór de daad op het dek vergaderde, | |
[pagina 487]
| |
en een hartelijk smeekgebed tot God om vergiffenis uitstortte, omdat hij en die manschap (welke ook vrijwillig den dood koos) over hun eigen leven beschikten. Waarom dan (zoo als volgens den zamenhang door onzen Schrijver gedaan wordt) de zelfopoffering van claassens aan ijdel roembejag of lage wraakzucht toegeschreven? De langdurige, hardnekkige verdediging en het godsdienstige uiteinde van den held der zeventiende Eeuw geeft hem zelfs, om de waarheid te zeggen, eenig voordeel boven dien der negentiende; hoewel, aan den anderen kant, de zekerheid bij eerstgemelden, van, zelfs in geval van overgave, eenen smadelijken dood te ondergaan, van speyk weder in grootmoedigheid van zelfopoffering boven claassens verheft. Doch Gods vergevende genade hadden zij in allen gevalle, ook voor deze beschikking over hun leven, beiden noodig, van speyk niet minder dan claassens! Op de eigenlijke Levensbeschrijving van van speyk volgen nu de Aanteekeningen en Bijlagen. Deze zijn van verschillenden aard, deels berigten wegens de vroegere krijgsmakkers van van speyk in de Oostindiën, deels wegens de op den 27 October voor Antwerpen gesneuvelde Officieren; Rapporten en verklaringen wegens de oogmerken der Belgen; dagorders, Rapporten en briefwisselingen over de daad en het gevondene overschot van van speyk; Koninklijke besluiten en verdere bepalingen ter eere van den jongen held; gelijksoortige voorbeelden van heldenmoed en toewijding des levens aan het Vaderland op dezelfde wijze; met eene zwierige slotrede, (bl. 163-172) die echter, in vergelijking met den overigen stijl des werks, een weinig hoogdravend is; voorts nog eenige bijzonderheden omtrent de twee bekende handhavers onzer vlag, kort na van speyk, hobein en van leuven; eindelijk naamteekeningen en een geslachtregister van van speyk. Dit laatsle komt ons geheel overtollig voor. De Familie heeft zich aan van speyk juist niet zoo veel laten gelegen liggen, om haar in geslachtregisters te vermelden; en daar- | |
[pagina 488]
| |
enboven, van speyk is, wat de Geschiedenis betreft, de eerste en de laatste van zijn geslacht; hij kon met corneille zeggen:
Je ne dois qu'à moi seul toute ma renommée.
No. 2 en 3 zijn dus ook een paar onbeduidende boekjes, van welke wij slechts een enkel woord zullen zeggen. Nu de edele jongeling door zijne zelfopoffering op aller tongen zweeft, kruipen degenen, die te voren in eenige betrekkingen met hem gestaan hebben, uit hunne schulp, en willen ook eenige vonken van den glans, die hem omstraalt, op zich vestigen. Hier is het een Oudoom, die hem naar het Weeshuis heeft laten brengen, maar beweert, dat hij niet anders heeft kunnen doen; dat hij van speyk toch eens eenige weken gehuisvest, en deze hem een' brief geschreven heeft. Een ander beweert, dat dit niets is, maar dat de kleermaker gleim zijn ware weldoener is, die hem goede lessen gegeven heeft. Misschien ook wel zijne heldenziel gevormd?...De brieven, die in No. 2 voorkomen, zijn van weinig beteekenis, en de stijl van het overige ellendig. |
|