bijna onder den last zucht, en wel eens in stilte bij zichzelven zegt: hoe raken wij er met fatsoen weêr af? Daar moge een tijd geweest zijn, dat men hier en daar te weinig deed; maar nu is het de tijd, dat men te veel doet en te veel vergt, en de naauwkeurige kennis van de Grieksche en Latijnsche talen te veel op den achtergrond plaatst.
De Rector speijers wil die taalkennis wel op den voorgrond plaatsen, maar tevens, dat alle die wetenschappen, waarom men de oude talen leert, eenen gelijken tred houden, en geenszins als bijwerk beschouwd worden. Hij oordeelt het derhalve pligtmatig, dat men trachte, der jeugd eene, zoo niet volledige kennis, ten minste een zoo veel mogelijk naauwkeurig denkbeeld te geven van de Geschiedenis, de Oudheid, Fabel- en Aardrijkskunde, de Geschiedenis der Letteren en der Wijsbegeerte, de Archeologie der Grieken en Romeinen, en de Geschiedenis der Oostersche Volken. En de Rector is nog al gematigd in zijnen eisch. Want hoe velen, met dat weinigje niet voldaan, voegen er Logica, Gymnastiek, Fransche, Engelsche, Hoogduitsche talen, Paedagogiek, de beginselen van het Arabisch en Hebreeuwsch, en misschien nog meer, bij! Mathesis spreekt wel van zelf. Waarom of de Rector daar geene melding van maakt? Of zoude hem de ondervinding ook geleerd hebben, dat er van de honderd jongelieden naauwelijks twee zijn, die daar geen afschrik van hebben? Hoe dit ook zijn moge, de door ons aangekondigde Minerva moet alleen dienen voor die wetenschappen, welke de Heer speijers opgesomd heeft. Hij zal toonen, hoe dezelve afzonderlijk het best geleerd, en hoe alle deze vakken tot een zamenhangend, welgepast geheel bij de jeugd kunnen gebragt worden. Hij beveelt deze Minerva ook aan Leeraars aan, en verzoekt hun om letterkundige verhandelingen en bijdragen, aanmerkingen over het onderwijs, ook opstellen in de Latijnsche taal. Eindelijk zal men er nieuwe boeken over het onderwijs beoordeelen. De Rector heeft daarvan in dit stukje eene goede proeve gegeven, en den Heere dorn seiffen eenige gebreken in zijn Handboek voor de oude Geschiedenis aangewezen.
De inhoud van het eerste stukje der Minerva is deze: Redevoering, uitgesproken bij het openen der Prijsdeeling aan het Gymnasium te Oudenaarden. Over het Schervengerigt. Fabelkunde door eschenburg. Over de oorzaak van Romes staat- en krijgskundige grootheid. Het nut der oude ta-