over de mogelijkheid, om, door wederzijds iets toe te geven, de Kerk te hereenigen; maar dit is, naar ons inzien, zeker, dat hij zich over het Pausdom gunstiger heeft uitgelaten, dan men er zich naar waarheid over kan uitlaten. Doch wat is waarheid in eene leer, welke, overal waar ze niet met den zin der Heilige Schrift overeenkomt, eenig en alleen rust op list, bedrog en geweld? waarin de eene Paus vernietigt, wat de andere in zijne onfeilbaarheid heeft vastgesteld? waarin de besluiten zoo onherroepelijk zijn, als de Protocollen van Londen? welke zich niet kan staande houden dan door verbod van eigen onderzoek, en altijd in eene strijdende en veroverende houding moet verschijnen?
De groot schreef dan niet zoo ongunstig over sommige stukken van het Pausdom als anderen, voornamelijk in een werkje, getiteld: de Antichrist. Molinaeus, maresius en coccejus, dappere en geoefende kampvechters, traden daar dadelijk tegen op. De groot antwoordde de twee eersten in een Appendix. Laurentius meende in dat Bijvoegsel duidelijke sporen te zien, dat de groot, zoo hij nog niet tot het Pausdom was overgegaan, er echter naar overhelde. Daarom oordeelde hij het overeenkomstig zijn ambt en zijne roeping, de groot te moeten weèrleggen.
Ofschoon het tegenwoordig wel niet in het hart van een verstandig en geleerd Protestant zal opkomen, om te denken, dat hugo de groot ooit de gedachte heeft kunnen koesteren om Roomsch-Katholijk te worden, zal de Protestant, gelooven wij, het met ons toch daarvoor houden, dat de Eerw. laurentius in zijnen tijd eenen zeer nuttigen arbeid verrigt heeft. Het Protestantendom was nog zoo jong, zoo onderling verdeeld; de naam van de groot konde hier en daar verkeerden invloed hebben, en men weet, wat de Roomsch-Katholijken van de groot's terugkeer in den schoot der Kerke verspreidden. Het boek van laurentius is in een' vrij duidelijken, schoon veelal onlatijnschen, stijl geschreven. In zijn betoog heerscht veel scherpzinnigheid en eene groote geleerdheid. Men staat verbaasd over die acta, concilia, en dat aantal Roomsche geschriften van allerlei aard, welke laurentius gelezen, en waaruit hij, tot weêrlegging van de groot, plaatsen heeft aangevoerd. Ook was de man, voor zijnen tijd, nog al vrijzinnig. Opmerkelijk is het, wat wij pag. 116 lezen over de Psalmen van datheen, waar hij openlijk verklaart, dat die verta-