| |
Groninger Studenten Almanak, voor 1832. Te Groningen, bij W. van, Boekeren. ƒ 1-60.
Almanak der Akademie van Groningen, voor 1832. XXste Jaar. Te Groningen, bij J. Oomkens. ƒ :-70.
Studenten Almanak, voor 1832. Te Leyden, bij L. Herdingh en Zoon. ƒ 1-30.
Amsterdamsche Studenten-Almanak, voor 1832. (Jubeljaar.) Te Amsterdam, bij R. Croese ƒ 1-:
Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak, voor 1832. Vde Jaargang. Te Groningen, bij J. Oomkens. ƒ :-45.
Landhuishoudkundige Almanak, voor 1832. Te Groningen, bij J. Oomkens. ƒ :-30.
Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, voor 1832. IIde Jaargang. Te Amsterdam, bij Brest van Kempen. ƒ :-60.
Almanak voor Blijgeestigen, voor 1832. VIIde Jaar. Te Amsterdam, bij Gebr. Diederichs. ƒ :-60.
Ziet daar dan de tweede bezending Almanakken, die wij al wederom hebben moeten doorploegen. Kort en zakelijk zal onze beoordeeling zijn. Die aan de beurt ligt, is
1o. De Groninger Studenten-Almanak, waar wij, na de opgave van den staat der Akademie, dadelijk, bij het Mengelwerk, op proza stooten. Het eerste stukje, dat wij aantreffen, is een verhaal, getiteld: Louise ducroix. De
| |
| |
handeling valt voor op Belgischen bodem, en het tijdstip is gekozen even na den afloop van den roemrijken tiendaagschen veldtogt. Hoog loopen wij met dit romantische voortbrengsel niet. Eene fictie, genomen uit een bistorisch tijdperk, dat nog aanhoudend het onderwerp der gesprekken uitmaakt en waarvan wij de kleinste bijzonderheden weten, moet, meer dan elk ander, waar van kleur zijn, en dat vereischte ontbreekt hier geheel en al. De schrijver schijnt ook de kunst niet te verstaan, om de bijzondere belangstelling tot een of twee personen te bepalen, en de overigen, hoezeer ook handelende, meer op den achtergrond te plaatsen. Daarenboven wordt de intrigue al te ingewikkeld aangevangen, om die zoo waterachtig en zoo algemeen te ontknoopen. Het stukje heeft afzonderlijke goede partijen, en laat zich, de kritiek achterwege gelaten, aangenaam lezen. De twee andere prozastukjes, getiteld: Gesprek tusschen de Muzijk en de Poëzij, na het uitvoeren eener Cantate, - het Groninger Studentenvaandel van 1672 en dat van 1831, benevens eenige Aphorismen, hebben wij met genoegen doorbladerd; de laatsten konden, onzes inziens, wel wat meer puntig en zinrijk zijn. - In het poëtische gedeelte hebben wij veel schoons aangetrossen, en de minste voortbrengselen zijn niet die, welke onder de wapenen schijnen geboren te zijn. Bravo, wakkere Muzenzonen! zoo hoort het! Het zwaard in de hand en de lier aan den arm; de snaren getokkeld, als het kanon niet dondert; maar het speeltuig weggeworpen, wanneer de roffel slaat, en het voorwaarts door de gelederen klinkt. In bijzonderheden kunnen wij niet treden. Bovenal bevielen ons: het vergrijp der Liefde, (Fragment uit wieland's Oberon) door den wakkeren en verdienstelijken
engelen; Jan de Rijmer Soldaat, door eenen ongenoemden, die echter, zoo in den vorigen jaargang, als in het genoemde en meer andere slukjes, in dezen bundel voorkomende, heeft getoond geen rijmer, maar wel dichter te zijn; aan de Maan; het Geloof, en vooral de Oogst. Het Iö vivat van spandaw is een Studentenlied, zoo schoon, als wij ergens een gelezen hebben. Van de Ontmoeting bij Jeruzalem, door f.c. de greuve, verpligt ons de onpartijdigheid te zeggen, al wordt de Professor nog zoo boos, dat wij niet kunnen begrijpen, hoe iemand, laat staan een Geletterde, zulk eene ellendige vinding, met zoo vele onge- | |
| |
rijmdheden, in zulke slechte verzen, in de wereld durft stooten. Wij lazen dan ook met verschrikking, ten slotte:
Doch van Clara's vroeger lot
En wat verder is geschied,
Ach neen, lieve Professor! laat maar bekend maken, dat zij dood is; wij willen gaarne de kosten van den aanspreker betalen.
2o. Almanak der Akademie van Groningen. Van dit jaarboekje, welks nut zich tot de studerende jeugd en derzelver Professoren bepaalt, kunnen wij alleen zeggen, dat de uitvoering bijzonder netjes is.
3o. Studenten-Almanak. Deze Studenten-Almanak is die der Leydsche Akademieburgers. Bijzondere opmerkzaamheid verdient het Verhaal van de Lotgevallen der Kompagnie Vrijwillige Jagers, der Leydsche Hoogeschool, uitgetrokken den 13 Nov. 1830, wedergekeerd den 23 Sept. 1831. De roem en lof dezer dappere schaar heeft heinde en veer door het Vaderland weergalmd. Hare lotgevallen zijn hier eenvoudig, zonder woordenpraal, maar regt kernachtig geboekt geworden. - Het poëtische gedeelte, klein van omvang, heeft ook zijne waarde. Alles ademt hier warme liefde voor Vaderland en Vorst, en menig gedicht vonkelt van echt dichtgenie.
4o. Amsterdamsche Studenten-Almanak. Indien wij ons niet bedriegen, begroeten wij dit jaarboekje voor de eerste maal. Dit zoo zijnde, lief aanvallig wicht! neem dan onzen gelukwensch met uwe wording aan! Groei en bloei voordeelig, en vermeerder, kan het zijn, den roem van Amstels Doorluchtige School, ons thans dierbaar, meer dan immer! - Twee welgestelde bijdragen over de verdienstelijke afgestorvenen, t.g. huët en j.t. dijk, boeiden, in de eerste plaats, onze aandacht. Het was een gelukkig denkbeeld, dezen verdienstelijken Jongelingen, naar onze bekrompene denkbeelden te vroeg aan de hunnen en aan het Vaderland ontrukt, hier eene gedenkzuil te stichten; en de wijze, waarop dit gedaan is, mag in elk opzigt waardig en eigenaardig genoemd worden. - In het poëtische gedeelte onderscheidden wij: Witte van Haamstede. Dat is een schoon lied! Gemakkelijk en afwisselend van versificatie; fraai van wendingen; overal ge- | |
| |
trouw aan tijd en zeden. Maar regels als deze zonden wij gaarne doorschrappen:
Renesse, vol woede, beval dat zijn liên
Den vijand niet moesten verschoonen,
Noch niemand(iemand), wie't dan ook mogt wezen, ontzien,
En Vlamingsche dapperheid toonen.
En daarom ook rende zijn ruiteren stoet,
Verwoed op die edele zonen,
Van Holland, die, met een zoo edelen moed,
Den Vlaminger kwamen onttroonen.
Dat is geene poëzij, maar kronijkstijl. - Twee gedichten in de Hoogduitsche taal, Liebe und Freundschaft en der Minnesänger, ontdekt men hier met genoegen. Het laatste lied is regt melodisch. De vervaardiger, en daar doet hij wél aan, schijnt meer werks van schiller en seume, dan van grillparzer en meer andere tegenwoordige wildzangen op Duitschen bodem, te maken. Nagenoeg al de andere stukjes verdienen lof en aanmoediging.
5o. Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak. Het Departement Leens, der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, schijnt zegen en voorspoed op deszelfs onderneming, in de uitgave van dezen Almanak, te hebben; en waarlijk, het verdient zulks in ruime mate. Onder het nederige omslag van dit jaarboekje schuilt meer verstandigs, schoons en welluidends, dan onder menigen geplaatdrukten, bontkleurigen band. De Heer j.g. rijkens heeft ons op nieuw verpligt, door zijne zoo oordeelkundig geschrevene als aangenaam te lezene Geschiedkundige Verhandeling van het Klooster te Wittewierum en dat van Schilwolde. In meer dan één hooggeroemd Mengelwerk staan oudheidkundige bijzonderheden, die niet bij deze Verhandeling halen. Ook de Schets van het krijgs- en staatkundig Leven van diederik sonoi, en de Gedachten over het gebruik van uitheemsche woorden in onze moedertaal, het laatste door r.a. venhuis, zijn beide welgeschrevene stukken, met de meeste andere, hier voorkomende, der lezing en naleving overwaardig.
6o. Landhuishoudkundige Almanak. Wat de beroemde uilkens opgerigt heeft, wordt hier, in zijnen geest en trant, vervolgd. Deze Almanak kan niet anders dan weldadig op den minbeschaafden, vooral op den Landbouwersstand, in ons
| |
| |
Vaderland, werken. Hier nuttige aanwijzingen en wenken, dáár uitspanning voor verstand en hart; inderdaad, wat wil men meer!
7o. Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Proza en poezij. Het praatje van Don Antonio Magino met zijne oude huishoudster is...een praatje, waarvan de toon, quasi-comisch aangevangen, regt destig eindigt. De Don Antonio in den Almanak Tot Nut van 't Algemeen ziet er gewoonlijk vrij eigenaardiger uit. De Stoomboot, eene variatie op het gewone thema, den Belgischen opstand namelijk. De Stoelenmatter, door m.a. sobels; waarlijk een lief gedacht verhaaltje, dat goed behandeld is: wij hebben van michiel adriaan nog nimmer een zoo goed geslaagd product, als het onderhavige, gezien. De twee verhaaltjes, getiteld: mijne eerste Zeereis en mijne eerste Liefde, hebben beide weinig om het lijf. Tot dergelijke onbeduidende onderwerpen, zullen zij eenige letterkundige waarde hebben, behoort een meesterlijke, eigenaardige stijl, een beschrijftrant, die tot de kleinste bijzonderheden afdaalt, en vooral daarin der waarheid getrouw blijft: beide stukjes missen dit. Amsterdam in Augustus en September 1831, in brieven; regt lief, warm en getrouw geschetst; terwijl wij het betoog over sommige Spreekwijzen gaarne op den koop toegeven. En nu geldt het de poëzij. Lieve Hemel, wat eene partij gedichten! De boekhandelaar G.T.N. suringar met Jan de Hoedenmaker voorop. Jan is de held van eene Legende. Tot proeve van den Legendestijl:
Wat wonder dan dat ik, hier, in de zaal van 't Nut,
Almede uit deze bron mijn Bijdraag-stoffe put.
De Heer kerkhoven geeft hier zijn Werkwoord van het menschelijk leven in het licht. Wij gelooven niet, dat de achtingwaardige man, die ook als Dichter niet zonder verdienste is, bijzondere waarde aan dit stukje zal hechten. Van der hoop vergast ons op Deensche poëzij; liever nog lezen wij dit, dan dat wij zijne onedelmoedige verguizing der dappere, maar door Fransche list opgeruide en thans te onder gebragte Polen aanhooren. Zoo wij iets ter proeve konden geven, kozen wij zeker het Afscheid aan mijn' ouden Medgezel Tomicus (voorsten botertand), door den grijzen van walré, dat ons boven verre de meeste andere luimige
| |
| |
versjes beviel. - De uitvoering is bijzonder netjes; de beide plaatjes, vooral dat tegenover den titel, Amsterdam in September 1831, zijn regt fraai.
8o. Almanak voor Blijgeestigen. Ook dit jaarboekje onderscheidt zich dit jaar niet bijzonder. Wat in het proza-gedeelte goed is, is meerendeels oud. In het poëtische treft men hier en daar iets goeds aan, en dat wel van onbekende dichters. De steene(n) Meisjes, oorspronkelijke Legende, door r.h. van someren, begint letterlijk als een straatdeun:
Hoort Hollands schoonen! hoort mij aan,
Wilt een weemoedig lied verstaan,
't Is naar en aâklig om te hooren,
Wilt u des niet op mij verstoren.
En zoo naar en akelig gaat het tot aan het slot toe door. Ook potgieter, van wien wij dikwerf zulk een schoon gedicht lazen, levert hier een Drinklied, waarin wij dien gevoeligen, naïven Dichter niet herkenden. Dan, wij hebben lust noch roeping, in verdere bijzondere aanwijzing te treden. Wat goed is, zal zich van zelf aanbevelen en den vervaardigers tot lof en eere verstrekken; wat de kritiek niet kan doorstaan, hieraan willen wij onzen tijd niet verbeuzelen. - Den blijgeestigen uitgevers mogen wij echter, ten slotte, wel aanmanen, om, bij volgende jaargangen, meer op qualiteit, dan wel op quantiteit, te zien.
En nu, vaartwel gij allen, vaderlandsche Jaarboekjes! Volbrengt uwen loopkring, nut verspreidende en uwen uitgeveren voordeel aanbrengende, elk naar gelange van meerdere of mindere verdlensten. En wanneer gij het jaartal 1833 op het titelblad zult dragen, dat dan Nederland en Europa in vrede zij, en uit dien vrede bij Vorsten en Volken grondbeginselen geboren en gevestigd worden, even verre verwijderd van willekeur als van ultra-vrijzinnigheid!
No. 11. Boekbesch bl. 59. reg. 10. staat der, lees des.
- bl. 75. - 3. v o. staar men men, lees men juist.
- bl. 77. - 16. staat naar, lees maar.
- Mengelw. bl. 62. - 8. staat rot, lees tot.
- bl. 86. - 17. lees Overveen. |
|