schrijven, en in de letteren. Dit is ook het geval met Bijbeloefeningen. Zij zijn oefeningen in den Bijbel, niet enkel om denzelven te verstaan, maar ook om hem aan te wenden en toe te passen voor en op handel en wandel; oefeningen niet voor den prediker, maar voor de gemeente, opdat zij, door die oefeningen, geoefendheid verkrijge, om den Bijbel voor zich te verstaan en te gebruiken. Deze bepaling van hetgeen Bijbeloefeningen uit haren aard zijn, zal niemand ons betwisten. Hieruit wordt dan ook duidelijk, hoe zulke Bijbeloefeningen moeten worden ingerigt, welk groot nut zij kunnen stichten, en hoe moeijelijk het is, oefeningen niet over, maar in den Bijbel voor de gemeente te houden.
Doch keeren wij tot de Bijbeloefeningen van corstius terug, welke ook in dien zin Bijbeloefeningen zijn, als wij nu hebben aangewezen. De verdeeling, welke corstius hier volgt, bewijst reeds, dat hij zijn plan goed zich voorgelegd en ontwikkeld heeft. I., H. I: 1-14. II., H. I: 15-23. III., H. II: 1-10. IV., H. II: 11-22. V., H. III: 1-13. VI., H. III: 14-21. VII., H. IV: 1-16. VIII., H. IV: 17-30. IX., H. IV: 31, 32. H. V: 1-20. X., H. V: 21-33. H. VI: 1-9. XI., H. VI: 10-22. XII., H. VI: 23, 24. Men behoeft slechts den Brief na te slaan, om zich van het oordeelkundige en gepaste der verdeeling te overtuigen, ook daar, waar corstius over de gewone verdeeling in hoofdstuk en verzen henenstapt, b.v. in de 9de en 10de Leerrede. De 12de Leerrede is de Afscheidsrede des Eerw. corstius van de gemeente van Enkhuizen, welke van dien aard is, dat hij dezen bundel aan die gemeente niet behoefde op te dragen, en de leerrede zelve zoo wel den prediker als der gemeente tot eere strekt. De aanteekening, bl. 212, dat die leerrede (de 10de) uitgesproken werd in eene vroegbeurt, bij hetgeen in den tekst staat: Er zijn van hen eenigen in deze vergadering (dienstboden en daglooners), maakt onze opmerkzaamheid gaande. Zulke aanteekeningen zijn te platten lande niet noodig te maken.