Karakteristiek der oostersche talen.
Aardig kenschetsen, volgens matthisson, de Oosterlingen zelve de drie, tegenwoordig in een groot gedeelte van Azië heerschende, hoofdspraken, namelijk de Arabische, Perzische en Turksche. De eerste overreedt, de tweede vleit, de derde bestraft. In het Arabisch, zeggen zij, heeft de Slang onze Stammoeder in Eden aangesproken; in het Perzisch hebben adam en eva elkander over liefde en wedermin onderhouden; in het Turksch heeft de Engel gesproken, toen hij hun het Paradijs verbood.