De octobermaand te Rome.
Het Noorden zal het naauwelijks gelooven, dat er een land bestaat, en dat dit land het Eden van Europa, namelijk Italië, is, waar, in het gezellige leven zoo wel, als in de Natuur, de Meimaand ontbreekt, ofschoon dezelve elk jaar behoorlijk in den Almanak staat aangeduid. Zoo iets in staat zij, de genoegens te verstoren, welke den vreemdeling, met name den Noordlander, te Rome verbeiden, dan is het dat elfmaandsche jaar, hetwelk zijn beste deel mist. Dan, niet alleen de Mei, maar de geheele Lente ontbreekt. Hoe zou dit ook anders kunnen zijn, daar de bot- en bloeitijd over het geheele jaar verdeeld is, de weiden nooit zonder bloemen zijn, en de hitte zoo plotseling invalt, dat men den overgang van den koelen Winter tot den verzengenden Zomer niet of naauwelijks gewaar wordt. Heet, op den middag zelfs ondragelijk, is het hier altijd, wanneer de zon schijnt, in welk jaargetijde men ook zijn moge. De fraaiste boombloesem, welke er bestaat, de roode Amandelbloesem, komt reeds op het einde van Januarij, of met het begin van Februarij, te voorschijn, welke tijd met onze Maart overeenkomt; terstond daarop volgen de Spaansche Vlier en Sering, en met het begin van April alle de overige vruchtboomen. Tegen half April begint het eigenlijke bestendige weder, met een' steeds onbewolkten zonnehemel; en nu is de bloeitijd voorbij, en de hitte, van 10 tot 4 ure reeds ondragelijk, neemt nog altijd zoo snel toe, dat er van den bloei der Citroen-, Sinaasappel- en Oranjeboomen op het eind dezer maand geen spoor meer overig is. Zoo gaat, gelijk gezegd is, de Lente, en met haar de aanvallige Mei, voorbij, zonder bij den mensch dat onbeschrijfelijk streelende gevoel, waarmede hij in het Noorden het ontwaken der Natuur en hare ontwikkeling uit het besneeuwde winterkleed geniet, te hebben voortgebragt. Nimmer binnen vier enge wanden opgesloten, kent de Romein dat vurig verlangen naar de vrije lucht niet,
hetwelk den Noordlander bij het eerste toelagchen der Lentezon naar buiten drijft.
Maar, terwijl zij de Lente missen, hebben zij, in derzelver plaats, een' des te gestrengeren Zomer, die te Rome geheel het karakter des Noordschen Winters heeft; want, hoe verschillend ook beider oorzaken zijn, brengen zij evenwel