Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Vriendschap. Zingt gij van vriendschap, dwazen! In 't woest rumoer der vreugd, Nu ge u aan volle glazen Bij disch en dans verheugt? Ziet ge al, die u omringen, Voor uwe vrienden aan? - Och! ga maar voort met zingen, Gelukkig in uw' waan. Maar einden zang en spelen, En zwijgt het feestgedruisch, Dan nemen er zoo velen De vriendschap meê naar huis. Wie vroeger haar betrouwde, Miskent thans Rome niet, Dat haar geen tempel bouwde, Noch wierook branden liet. [pagina 131] [p. 131] Maar zoekt gij haar, mijn vrinden! Doe 't niet bij disch en dans: Gij zult geen heilstar vinden Bij toorts- en fakkelglans. Gij kunt haar hooren spreken, Aan hulp en troost zoo rijk, Waar stille tranen leken, Maar niet bij feestmuzijk. In 't huis van hen, die treuren Om scheiding of gemis, Dáár komt ze om op te beuren; Dáár toont ze, wie zij is. Waar nijd en laster deren, Met onverdienden smaad, Dáár durft zij hen trotseren, En tart en hoon en haat. En aan het bed des kranken, Dat ze onbevreesd genaakt, Slaakt zij geene ijdle klanken, Maar helpt en heelt en waakt. Is 't doodsuur ook geslagen, Dan weent zij nog aan 't graf, En troost er vriend en magen, En droogt hun tranen af. Maar, schaars is zij te vinden Bij weelde en overvloed: Men kent eerst regt zijn vrinden In eigen tegenspoed. Gij zoudt den troost benijden, Dien zij den droeven biedt; Maar kent gij leed noch lijden, Gij kent de vriendschap niet. Of haar dan bij den heiden Altaar noch drievoet stond, De Christen ziet ze beiden Aan 's veegen vrienden spond'. Het offer: hulp verleenen, Streelt haar altijd, alom: Elk huis, waarin er weenen, Is haar een heiligdom. Oct. 1828. j. brester, az. Vorige Volgende