Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
verkeerde zijne liefde in den onverzoenbaarsten haat. Maar hij bedwong zichzelven, en sprak, met schijnbare koelbloedigheid, tot den roover zijner eer: ‘Van u vorder ik geene andere eervergoeding, dan den penning, dien gij gewoon zijt aan een meisje van pleizier te geven.’ De eerlooze minnaar trok zijne beurs, wierp een stuk gelds op tafel, en vertrok. De echtgenoot zeide geen enkel woord tot zijne vrouw, maar nam het geld op, en, van dien dag af, zonder zich het geringste verwijt te veroorloven, legde hij hetzelve, bij het middagmaal, telkens tusschen het bord zijner echtgenoote en het zijne. Met haar in gezelschappen verschijnende, hield hij het altijd in de hand, en liet het, op eene kwaadaardige wijze, blinken. - De schuldige, maar geenszins ondeugende vrouw was niet bestand tegen deze stomme, maar verschrikkelijke wraakoefening; hare gezondheid nam van dag tot dag af, en, tien maanden na haar vergrijp, stierf zij van hartzeer. |
|