Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
De Schah, deswege geweldig vertoornd, gaf hem op staanden voet zijn afscheid, en benoemde eenen anderen in zijne plaats. Nadat de eerste opwelling van gramschap bedaard was, liet de Schah den in ongenade gevallenen voor zich komen. ‘Gij verdiendet, wel is waar,’ dus sprak hij tot hem, ‘voor uwe wederspannigheid eene zwaardere straf; maar ik wil het echter daarbij laten berusten, dat gij uwen post voortaan niet meer te roer zult staan, en, uit aanmerking uwer veeljarige diensten, schenk ik u alles, wat ge, tijdens uw Vizierschap, van mij hebt ontvangen.’ - ‘Magtige Heerscher!’ antwoordde de Vizier, ‘ik heb de schatten niet van noode, waarmede mij uwe goedheid overladen heeft. Ik smeek zelfs, dat het mij moge vergund zijn, dezelve weder aan uwe voeten neder te leggen. Bijaldien ge mij echter nog met ééne gunst wilt verwaardigen, zoo bid ik u, mij daarvoor een woest en verlaten dorp in uw groot rijk te schenken, opdat ik dit door mijne vlijt, ijver en zorgen, met behulp der mijnen, weder opbouwe, en den verwaarloosden bodem weder vruchtbaar make.’ - De Schah gaf onmiddellijk bevel, zulk een dorp op te zoeken, en het op den afgezetten Vizier in eigendom over te dragen. Na veel en lang zoeken berigtte men den Schah, dat men dusdanig woest en verlaten dorp nergens had kunnen opsporen. Andermaal werd nu de Vizier voor den Schah geroepen, en deze zeide tot hem: ‘Het doet mij leed, dat ik aan uw verlangen niet kan voldoen. Een dorp, gelijk gij van mij begeerdet, wordt in mijn rijk niet gevonden.’ - ‘Dat wist ik!’ hernam de Vizier: ‘Immers, gedurende al den tijd, dat ge mij den post van Vizier hebt toevertrouwd, heb ik noch ijver noch moeite gespaard, om alomme welvaart en kultuur te verbreiden. Mijn verzoek geschiedde alleen, om u van den toestand uws rijks bij mijne verwijdering te vergewissen, opdat ge mijnen opvolger mogt inscherpen, te zorgen, dat hij eens, bij het aftreden van zijnen gewigtigen post, u deswege even goede rekenschap geven kunne.’ |
|