aangenaam bezig houdt. Opmerkelijk is hetgeen de Schrijver verhaalt van een getal van tien voerlieden, in de Ukraine door hem gezien, onder welke er drie waren van honderd jaren oud. ‘Een derzelven,’ zegt hij, ‘liet ons zijnen vader, eenen grijsaard van 130 jaren, zien.’ Deze bijzonderheid bevestigt hetgeen reeds door anderen opgemerkt is, betreffende den hoogen ouderdom, dien de mensch in eenige gedeelten van het Russische rijk somtijds bereikt. Over het geheel ontbreekt het in dit werk niet aan belangrijke opmerkingen, die veel licht doen opgaan over den natuurlijken, zedelijken en maatschappelijken toestand der Polen en der verschillende menschenrassen van Ruslands bevolking. Het moge waar zijn, dat de gelegenheid, waardoor de Schrijver deze landstreken bezocht, eenen mingunstigen invloed had op zijne wijze van zien en beoordeelen; de Vertaler heeft het partijdige der aanmerkingen bij eene meer vrije vertaling eenigermate verzacht, en zich over het geheel zoo van zijne taak gekweten, dat het werkje, zoo als het nu is, naar ons oordeel, in het geheel het minste niet is onder de menigvuldige gedenkschriften, welke ons in verschillenden vorm, na den asloop der woelige gebeurtenissen van onzen leeftijd, werden aangeboden.