rige bekendheid en persoonlijken omgang met de beroemde Kunstenares. Hare bijzondere lotgevallen en huiselijke betrekkingen slechts ter loops aanroerende, bevlijtigt hij zich voornamelijk, om de eigenaardigheid en grootheid van haar talent te doen uitkomen, door eene naauwkeurige ontleding der schoonheden, welke zij in hare lievelingsrollen, als die van Elfride, Fredegonde, Epicharis en Maria van Lalain, deed schitteren; en hij heeft op deze wijze de voorbijgaande en vlugtige verschijning van hare kunstbekwaamheid in eenen duurzamen vorm overgebragt, welken ook zij kunnen bewonderen, die haar nimmer hebben aanschouwd.
Als eene toegift ontvangen wij eenige aanteekeningen, onder welke in belangrijkheid verreweg uitmunt die over den beroemden Tooneelspeler marten corver, den Leermeester van ward bingley en van onze wattier. Daar er bijna nergens eenig berigt omtrent dezen grooten kunstenaar te vinden is, zijn wij den Heere siegenbeek dubbelen dank schuldig voor de uitvoerigheid, met welke hij dit onderwerp behandelde, en den verdienstelijken Tooneeldichter j. van walré voor de welwillendheid, met welke hij de daartoe noodige berigten mededeelde. Verder lezen wij nog eenige gedichten ter eere van wattier, onder welke dat bij haar graf door den Heer j. bosscha uitgesproken onderscheiding verdient. Het besluit maakt een vertoog over de middelen ter vorming van een Nationaal Nederlandsch Tooneel, vroeger reeds afgedrukt in het Mengelwerk van den Recensent, ook der Recensenten, voor 1818, hetwelk wij dus als bekend mogen vooronderstellen, en waarover wij thans dit alleen willen zeggen, dat de voorslagen, daarin vervat, hoe welgemeend ook, ons gedeeltelijk onuitvoerbaar schijnen, en dat door de voornaamste derzelve eene dwingelandij over het edelste vermaak van het publiek zoude worden ingevoerd, welke daarenboven geen doel zoude treffen, daar de Schouwburgen waarschijnlijk spoedig ledig zouden blijven.