| |
Gronden der Sterrekunde, door A. Quetelet, Hoogleeraar in de Wis-, Natuur- en Sterrekunde aan het Koninklijke Atheneum te Brussel. Met Platen. Uit het Fransch vertaald en met Aanteekeningen verrijkt
| |
| |
door R. Lobatto. Iste Stuk. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1827. In kl. 8vo. VIII, 203 Bl. f 1-90.
Het moge waar zijn, wat ons de Nederduitsche Vertaler te kennen geeft, dat een tamelijk goed begrip van Sterrekunde kan gevormd wordeu, zonder groote bekendheid met de wiskundige berekeningen, aan welke die wetenschap haren omvang, hare zekerheid, haar gebruik verschuldigd is; er volgt nog niet uit, dat het enkel vermijden van meetkunde en algebra een werk leesbaar of algemeen verstaanbaar maakt. Het moet dan bepaaldelijk geschreven zijn voor zoodanige lezers, die aan deze kundigheden geen groot belang hechten, en echter eenig verslag begeeren aangaande verschijningen, welke zij somtijds bewonderen, aangaande den toestel van sterrekundigen, hunne ontdekkingen, en die onbegrijpelijke uitkomsten hunner voorspellingen, welke nu en dan de nieuwsgierigheid gaande maken bij ieder denkend mensch. Maar ook deze klasse van lezers is zeer moeijelijk te bevredigen. Het is met hen gelegen als met de vermeende verstandigen onder de gemeente in eene kerk. Deze zijn voor niets zoo beducht, dan dat men hunne vermogens te laag zal schatten: de prediker moet hun bewijsgronden ontvouwen, geschiedkundige gezag aanvoeren; zij zijn ontevreden, zoo hij te oppervlakkig is. Maar wee den prediker, die nu, den vrijen teugel aan zijnen ijver tot verspreiding van kennis gevende, het gebied zijner navorschingen vlugtig zou doorloopen, en gelooven algemeen ingang te vinden, door slechts kort bij elke plaats te vertoeven, veel te verhalen in 't voorbijgaan, meer aan te roeren dan te behandelen! Die zelfde belangstellende, weetgierige hoorders gevoelen hunne aandacht verdeeld, raken verward; overwegen en herleiden is hun vak niet; het is hun duister; - maar ééne zaak is stellig waar: de man heeft niet voldaan.
Wij zijn niet zonder vrees voor dit vonnis van niet te voldoen bij degenen, die dit werkje met wat veel gretigheid en verwachting in handen nemen. Er bestaat bij
| |
| |
lezers, vervuld van belangstelling voor de merkwaardigheden der Sterrekunde, een grillige weêrzin tegen eene kleine bijzonderheid; wij bedoelen het volgen eener ingewikkelde teekening naar de letters aan de uiteinden der lijnen geplaatst, die in afkeer overgaat, zoo er dezelfde letters in voorkomen door enkele en dubbele accenten gemerkt, en eindelijk het wegsmijten van het werk kan ten gevolge hebben, zoo daarenboven eene en dezelfde siguur voor verschillende uitleggingen moet dienen, en het oog niet weet, wat te omvatten en wat over te slaan. Wij hebben er gekend, die in de Natuurkundige Lessen van nollet veel behagen schepten, maar bekenden alle die plaatsen te zijn voorbijgegaan, die op meetkundige figuren wezen. Men moge verbaasd staan, hoe het mogelijk zij, het verband tusschen de overige gedeelten aldus te behouden; het had hun geen den minsten aanstoot gegeven, noch eenige duisterheid gebaard; zij hadden er veel uit geleerd, en vonden het zeer aardig. Het is toch der moeite waard, voor liefhebbers te schrijven: vindt men bijval, er is geen dankbaarder slag van lezers, of die zoo verrukt zijn over hunnen Schrijver. Maar het is dan ook eene moeite, die niet gering is, een zoogenaamd populair werk te schrijven, dat te gelijk de inzage eens deskundigen waardig is; dat het diepzinnige van geleerde navorsching vervangt door diepzinnige kennis van het verstand, dat men aanspreekt; dat volledig is zoo als eene goede schilderij, door gepaste ondergeschiktheid der deelen, niet door eentoonige uitvoerigheid; naauwkeurig blijft, zelfs, waar het noodig is, wiskundig juist kan worden; zijn doel treft door de rijke bearbeiding van eenige gedeelten, die uitkomen en treffen, aan welke geringere, misschien droogere, bijzonderheden zich komen aansluiten, die, hetzij gelezen of overgeslagen, den indruk van bewondering, den lust tot meerder onverminderd laten; dat, eindelijk, gekenmerkt is door
bewoordingen, sierlijk en net, gelijk de vormen, die het beschrijft, zonder bejag van welsprekendheid of eenig kunstmiddel van stijl.
Het is klaar, dat het niets van dit alles was, wat de
| |
| |
Heer quetelet met dit werk bedoelde. Het is het leerboek voor zijne openbare lessen; en wij beoordeelen ook niet het nut, dat hij kan stichten. Het is eene schets van alle de onderwerpen, die tot de wetenschap behooren; het komt van een' man van geleerdheid; er is dan ook geen uitwendige tooi, geen pronken met afbeeldingen; men vindt den omslag niet beschilderd met sphinxen, Saturnus met den ring, nevelvlekken en zonnevlekken; niets van die kramerij der wetenschap, die, sedert zij in gemeener handen is gevallen, dan ook getuigt van de handen, waarin zij gevallen is. Een kort begrip, echter, van lessen is nog niet eene handleiding voor lezers, ja zelfs niet altijd voor andere onderwijzers. Men vindt thans, onder het getal der onderwijzers op de scholen, mannen, die lust en aanleg bezitten, om wetenschappelijke kennis aan hun overig onderwijs te paren, van wie de verspreiding der wetenschappen onder den beschaafden stand veel kan afhangen, en die dikwerf geschiktheden tot verklaring en opheldering aan den dag leggen, aan leeraren in hooger rang niet zelden ontbrekende. Niet altijd, echter, hebben zij, die vele andere vakken moeten onderwijzen, gelegenheid, om uitgebreider werken te doorlezen, hetgeen hun echter noodig is, zullen zij zich van dit leerboek bedienen.
Het moeijelijke is, het standpunt te naderen, waarop zij zich bevinden, die niets van die dingen weten. Het eischt eene opoffering, zijne veelvuldige kundigheden slechts als middel, de mededeeling daarvan aan anderen als eenig oogmerk zich voor te stellen; dat toch het geval moet zijn, zal het eene verklaring worden, en niet maar blijven eene wat uitgebreider opgave der hoofdstukken, waarin de wetenschap zich laat verdeelen. De beschrijving van het planetenstelsel en de beschrijving van de zoogenaamde spheer met hare cirkels, enz. maken twee geheel afzonderlijke punten uit van verklaring: het eene doet verslag van de plaatsingen zoo als zij zijn, het andere is de juistere aanwijzing, hoedanig het zich alles aan het uitspansel vertoont. Beide te verbinden, te leeren
| |
| |
van het eene over te gaan tot het andere, is ongetwijseld datgene, waarop het, tot een juist begrip van het heelal, het meest aankomt, en niets valt moeijelijker aan beginnenden. De zon en planeten los te maken van die spheer, waaraan zij gehecht schijnen, en in gedachte nabij ons oog te brengen, met behoud van de schijnbare bewegingen in de spheer, is een werk, nog zoo ligt niet volbragt. Andersom, uit te gaan van het planetenstelsel, en te begrijpen, hoe wij ieder der omringende ligchamen verplaatsen langs de gezigtslijn tot op de onmetelijke afstanden der vaste sterren, hoe eenvoudig ook, vat zoo schielijk geen grond; en, heeft het zich eenigzins bevestigd, straks raakt het alles weder los bij de minste verplaatsing van den waarnemer op aarde, en het geheele gebouw valt weder in, zoodra horizont verandert, pool daalt, eene menigte dingen aan 't bewegen raken; zoodat de uitlegger naauwelijks weet, waaraan, tot opbouw van het ingevallene, het eerst de hand te slaan. Het verschilzigt in weinige regels te beschrijven, is ligt te doen; maar eene definitie, die alles voor den geest brengt van hem, die de zaken, daarin vervat, goed kent, blijst een half raadsel voor anderen, die er de zaken door moeten leeren. Wij halen dit maar aan als een voorbeeld. Evèn zoo kunnen weinige woorden werktuigen doen verstaan, zoo men met soortgelijke bekend is; terwijl hij, die geen denkbeeld van zoodanige inrigting heeft, geen denkbeeld er door zal verkrijgen.
Het kan dus alleen voor deskundigen zijn, dat wij het volgende opgeven; te weten, dat de inhoud van dit stukje in twee boeken is verdeeld, het eerste over den Sterrenhemel, het tweede over het Planetenstelsel; dat onder het eerste melding gevonden wordt van de schijnbare omwending, de cirkels enz., van de werktuigen tot het opmaken van sterrenlijsten benoodigd, van constellatiën en ontdekkingen nopens de vaste sterren; dat in het tweede wordt vermeld de gedaante en omdraaijing der aarde, benevens de straalbreking, de zon en de omloop der aarde, de wetten van kepler, de ongelijke snelheid in
| |
| |
het jaar en wat daaruit voortvloeit, als de tijdvereffening, de maan en hare bewegingen, en eindelijk de tijdrekening en de eclipsen. Degenen, die der zaken even kundig zijn als de geleerde Schrijver, zullen er het gebruik van kunnen maken, dat hij zelf er mede bedoelde, als tekst ter verdere ontwikkeling,
Gaarne, echter, hadden wij tevens voldaan gezien aan het verlangen van lezers, die zelve iets onderzoeken, of van leeraars, die niet in andere werken zich de zaken hebben eigen gemaakt, en echter geenszins ontbloot zijn van die mate van wiskundige kennis, of van dat geduld voor dergelijke beschouwingen, welke de Schrijver bij zijne lezers onderstelt. Het zoude, het is waar, meerder moeite gekost hebben, welligt veel meer tijd en wat grooter inspanning gevergd hebben; doch zoude voor den Noordnederlandschen lezer wel zoo goed de verwachting vervuld hebben van een elementair werk, van welke benaming zich de Vertaler bedient; terwijl het ons toescheen den gepaster naam van verkorte Sterrekunde te verdienen.
Geleerden, zoo als de Heer quetelet, mogen niet beneden zich achten eene taak, die bij lange na niet aan elkeen is betrouwd, die er zich aan waagt. De eenvoudigste waarheden der Sterrekunde blijven lang duistere punten voor mingeoefenden. Dezen voor te lichten, hen langs wegen, die verrassen door gemakkelijke wending en onverwachte gezigtspunten, op te leiden tot de kennis van hetgeen Sterrekunde is, en tot een ontwaren, hoe door meer wiskunde nog hooger kennis te bereiken is, dit is der wetenschap zelve meer dan één dienst te bewijzen. Vooreerst verschaft dit een juister besef van eigenlijke waarde, en stelt eene gegronde, redelijke achting in de plaats van die onbezonnen, kinderlijke verwondering, die groote oogen doet opslaan bij het zien van een telescoop, of het hooren van een' grooten afstand, en uitroepen: ontzaggelijk! of: het is toch mooi! Ten andere, het zou kunnen dienen, om die onbedachtzaamheid te weren, zoo zigtbaar in vele verhandelingen en voorredenen, die ophef van Sterrekunde maken, als
| |
| |
ware Sterrekunde het heil der wereld; daar toch enkele uitroepingen over het uitmuntende, het verhevene, ja zelfs het stichtelijke en heilzame, gelijk men weet, verloren zijn voor ieder verstandig man, die niet wil deelen in de bewondering van hetgeen hij niet kent.
Het is ons, bij voorbeeld, twijfelachtig voorgekomen, of wel Sterrekunde die godsdienstige strekking hebbe, welke men haar zoo vaak hoort toeschrijven; of niet godvruchtige menschen, de oogen opslaande naar die lichten, waarvan zij niet veel meer weten, dan dat God ze stelde, om scheiding te maken tusschen den dag en tusschen den nacht, het echte gevoel van Zijne grootheid en hunne nietigheid met meerder levendigheid ontwaren, dan ooit bij Sterrekundigen ontstond uit de overweging der omgekeerde rede van het vierkant van den afstand. Zou niet ligt de vreugde zelve over het bereik zijner vermogens, bij het ontcijferen dier wonderen, den Maker kunnen doen vergeten; zoo als Hem de Ontleedkundige uit het oog verliest, die al lagchende aan armen en beenen kerft, terwijl hij het wonderwerk zijns Scheppers als met smaad behandelt?
Dat Sterrekunde in onze verlichte dagen eene beveiliging zou zijn tegen het bijgeloof, wordt ook, naar onze meening, wat haastig gesteld. Om niet te zeggen, dat onder zeer naauwkeurige berekenaars groote Astrologen zijn gevonden, merken wij aan, dat het niet genoeg is te weten, op welke wijze eene eclips wordt veroorzaakt. Vrees en eene verhitte verbeelding vinden nog altijd een plekje, waar zij hare schrikbeelden doen oprijzen. Indien er b.v. nog menschen zijn, die gelooven, dat waterzuchtigen bij eene wassende maan heviger kwelling ondervinden, zal die angst niet het minst verminderen door de volmaaktste kennis van den knoopsomlooptijd, of de libratie. Bijgeloof weet wiskunde wel te ontloopen. Laat ons eerst een' gevleugelden zephier zien vangen door een' grijsaard, of (om in het vak te blijven) laat ons een' vlinder zien opvangen in de draden van een' kijker, en wij zullen toestemmen, dat misschien wiskunde kan be- | |
| |
wijzen, dat bijgeloof ongegrond is. Thans echter, zoo het zich nog onder ons ophoudt, en zich niet langer kan vestigen op de helft der maan, die wij zien, zal het zich wel schikken naar de vordering van de eeuw, en eene schuilplaats vinden in de andere helft, die wij niet zien, en die men zegt ons geheel onbekend zijn.
Grootspraak te doen ophouden, voegt geleerden bij uitstek in een' tijd, dat men in alle standen op rede en wijsbegeerte roemt; en, wat meer ter zake is, het is het eenige middel, om voor eene moeijelijke wetenschap bijval te vinden onder dat aanzienlijke getal welopgevoede, verstandige menschen, die geene geleerden zijn, maar die hun oordeel met of zonder wiskunde gescherpt hebben, en bijzondere schranderheid aan den dag leggen in het ontdekken en ten toon stellen van overdreven lof en ligtvaardige aanmatiging, en, tot ergernis toe, aan alle dingen, de geleerdheid zelve niet uitgezonderd, hunne plaats en waarde toekennen. Krullen en vergulde lambrisering willen zij in den tempel der Muzen maar volstrekt niet meer dulden, al zou aan den ingang zich een trawant, met galon op zijn' rok en opgetoomden hoed, nog zoo zeer beijveren, om ontzag te behouden voor de achtbaarheid der plaats. Het is thans een voorbarig, ongeduldig, eigenwijs geslacht, niet meer te bevredigen door een deftig gelaat, of eene weidsche toespraak: overtuiging is, wat zij willen. Welaan! voldoe hunne begeerte, en schenk hun de kennis, die hen overtuigen zal.
Wij gelooven, dat, hoe nuttig ook het werkje van den Heer quetelet in hooger kring moge bevonden worden, een elementair werk, niet voor kinderen geschreven, nog door hem te maken is. |
|