Bl. 290. Zeer liberaal en overeenkomstig onze overtuiging hebben wij de verklaring der woorden van Joannes omtrent des Hoogepriesters profetie (vs. 51 enz.) gevonden. Maar, blijven messchaert en andere uitleggers zich wel altijd gelijk, ten aanzien van het beginsel, dat hier ten grond ligt? Joannes sprak daar als Israëliet, die doel en uitkomst dikwijls als één beschouwt.
Bl. 325. Hier hadden wij de huishoudelijke aanmerking van sommigen, dat die balsem welligt overgebleven was van Lazarus' begrafenis, liever niet vermeld gezien.
Bl. 342. Hoezeer met messchaert van hetzelfde gevoelen, wenschten wij toch nog wel beter opgehelderd te zien, hoe de een voor een' donderslag kon houden, wat de ander zoo klaar verstond.
Bl. 351. Hier, waar van Jezus' nog slechts kortstondig verblijf onder de zijnen gesproken wordt, komen ons de woorden: de duisternis des doods konde u overvallen, enz. min gelukkig voor.
Bl. 361. Er is een groot onderscheid tusschen uitlegkundige en tusschen leerstellige of ook wijsgeerige waarheid. Deze aanmerking moge velen vreemd luiden, zij is, in des schrijvers zin, waar en gewigtig. En de rondheid, met welke hij, daardoor, de letterlijke beteekenis eener moeijelijke plaats laat gelden, verdient lof.
Bl. 368. Zou het boven aangevoerde: Joannes sprak hier als Israëliet, ook niet de beste sleutel zijn ter verklaring van vs. 41? Althans wij mogen hier aan het Woord des Vaders niet denken.
Bl. 375. Wij kunnen al de hier aangehaalde plaatsen in eene leerrede naauwelijks als dragelijk, veel min als nuttig beschouwen. Dezelve bij de uitgave in eene noot te plaatsen, dat ware iets anders.
Bl. 423. Wat hier omtrent de opvatting van het woord nieuw, van het gebod der liefde, gezegd wordt, en dat ons, althans voor het oogenblik, nieuw was, verdient rijpe overweging. Het zou, namelijk, de Christelijke liefde tot de broederen, de liefde om Christus' wille zijn, veel grooter en uitgestrekter dan die, voor welke de zelf-