Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 665]
| |
Over de toevallige kromming der ruggegraat bij jonge meisjes, en het onvoldoende of gevaarlijke der tot regtbuiging in gebruik zijnde rekbedden. Door C. la Chaise, D.M.P.Onder de geneeswijzen, waarvan de aanwending, hoe gematigd dan ook, als onberedeneerd, en daardoor ook als roekeloos moet beschouwd worden, kan men de aanhoudende rekking, tot regtbuiging van de toevallig gekromde ruggegraat gebezigd, tellen. Dit middel, waardoor men eene, bij dat geslacht, hetwelk, met reden, den meesten prijs op uiterlijke bevalligheden stelt, zoo menigvuldig voorkomende wanstaltigheid tracht weg te nemen, is verre van nieuw te zijn; ofschoon onderscheidene lieden er zich tegenwoordig de uitvinding van schijnen toe te eigenen, en zich onderling dagelijks de verdienste betwisten, aan hetzelve eenige meerdere volkomenheid gegeven te hebben. Het verschilt, in deszelfs algemeene gevolgen, weinig van den door glisson zoo zeer aanbevolenen halsslinger en van nuck's opschortenden halsband, en is in den grond niets anders, dan eene nieuwe wijziging van het werktuig, waarvan le vacher zich bediendeGa naar voetnoot(*). Dit laatste werktuig roept, niettegenstaande de verbeteringen, daaraan door de twee boven aangehaalde Schrijvers gemaakt, eenige andere, in oudere heelkundige werken vermelde, in het geheugen terug, waarvan de beschrijving eene vrij groote plaats in de vooral aan de OrthopédieGa naar voetnoot(†) gewijde werken bekleedt. De soort van vergetelheid, waarin deze handelwijze gedurende het verloopen vierde van eene eeuw gebleven is, was verre van te doen vooruitzien, dat er geneeskundigen zouden gevonden worden, stout genoeg, om dezelve in deze dagen weder te doen herleven; maar on- | |
[pagina 666]
| |
gelukkigerwijze zullen er nog langen tijd bestaan, die, meer op hunne eigene belangen, dan op die van het algemeen, lettende, van de minste wijziging in door de rede afgekeurde en vandaar in onbruik vervallene handelwijzen het onderwerp hunner gezette bespiegelingen maken zullen. Daar de wanstaltigheid, het onderwerp dezer verhandeling uitmakende, veel algemeener bij de vrouwen, en vooral bij de jonge meisjes, dan bij het andere geslacht, voorkomt, en daar ik in mijne Verhandeling over de natuurkundige Gezondheidsleer der Vrouw de verschillende voorbehoedmiddelen daartegen ontwikkeld heb, geloof ik verpligt te zijn, de aanmatigingen dier genen, welke nieuwe middelen ter genezing van zoodanig een gebrek voorstellen, in het regte daglicht te plaatsen. Onderzoeken wij dus de toevallige kromming der ruggegraat, met betrekking tot de werkingswijze van derzelver voornaamste oorzaken, en bij gevolg in derzelver verband met den staat der algemeene bewerktuiging, welke dan ook de oorzaak of de uitwerking van dien toestand zijn moge, en het zal ons gemakkelijk vallen te bewijzen: 1o. Dat, hoe gering die kromming ook zij, het onmogelijk is, dezelve volkomen, en zonder gevaar voor het leven, weg te nemen, door eene, in tegenovergestelde rigting, op de beide uiteinden van den tronk aangebragte rekking; 2o. Dat, zelfs de weder regtbuiging als mogelijk stellende, deze echter niet duurzaam zijn kan, dewijl de onregelmatige werking der spierkrachten, waarvan de kromming wel het algemeenst afhangt, daardoor volstrekt niet vernietigd wordt; 3o. Dat, in zoodanige gevallen, waar de kromming het gevolg is van eene ontaarding in de zelfstandigheid der wervelen zelve, de verlenging der ruggegraat de natuurlijke regtheid niet kan teruggeven; omdat deze regtheid op de ongeschondenheid van de ligchamen der wervelen berust, wier weefsel aan den ziektetoestand van | |
[pagina 667]
| |
andere algemeene stelsels der dierlijke huishouding deel genomen heeft; een toestand, welke door de werkeloosheid, waartoe onze werktuigen, van welk eenen aard dan ook, het ligchaam dwingen, niet dan verergeren, wanneer dezelve nog bestaat, of dezelve wel weder voortbrengen kan, zoo dezelve reeds verdwenen was; 4o. Dat, eindelijk, onder deze werktuigen, de aan bedden grenzende het minst nuttig zijn moeten, daar zij, het geheele ligchaam in eene volkomene onbewegelijkheid houdende, beletten, dat men ook niet de krachtige beweging der ledematen tot het herstel of de onderhouding der gezondheid kan doen medewerken; zoo als door het werktuig van le vacher, of dat door portal aangeraden, waarvan de werking loodlijnig, en het bestuur, vooral door het veel minder zamengestelde, naar de omstandigheden veel gemakkelijker is, gedeeltelijk wordt toegestaan. De meest voorkomende oorzaken, waardoor de wervelkolom toevallig, vooral bij jonge meisjes, van de natuurlijke regtheid afwijken kan, kunnen in twee soorten onderscheiden worden, en wel naarmate zij of in eenige onregelmatige werking der spierkrachten, waaraan deze kolom tot een middellijk of onmiddellijk punt van inplanting verstrekt, of in eenen ziektestaat der verschillende dezelve zamenstellende deelen bestaan. In beide deze gevallen kan de kromming naar de regter- of linkerzijde, naar voren of naar achteren plaats grijpen, terwijl het hoofd, of liever het boveneinde van de kolom, niet, of zeer weinig, van de lijn, het zwaartepunt des ligchaams voorstellende, afwijkt. 1o. Afwijkingen, door onregelmatige spierwerking voortgebragt. De regter zijdelingsche kromming van de bovenste helft der ruggegraat is wel de algemeenste, niet alleen van de uit deze soort van oorzaken voortvloeijende, maar van alle zonder onderscheid; en wel in die mate, dat men onder 20 meisjes geen 2 vindt, die er geene duidelijke sporen van met zich omdragen. Dit zoo menigvuldig voor- | |
[pagina 668]
| |
komen heeft zelfs verscheidene ontleedkundigen doen denken, dat het een gevolg van eene natuurlijke gesteldheid was, en zij meenden daarvan de oorzaak in de tegenwoordigheid van de bogt der groote slagader, waarvan de kloppingen derzelver kracht tegen de linker voorzijde van de ligchamen der meeste, gemeenlijk door kromming aangedane, wervelen uitoefenen, gevonden te hebben. Verscheidene voorbeelden, echter, van derzelver gelijktijdig voorkomen met eene volkomene overplanting van alle de in de borstholte bevatte ingewandenGa naar voetnoot(*) hebben genoegzaam het ongegronde van dit gevoelen bewezen: tegenwoordig is het een ieder duidelijk genoeg, dat deze kromming, in bijna alle gevallen, het gevolg is van eene meerdere ontwikkeling en kracht der spieren van den regter schouder, door de gewoonte, welke men den kinderen reeds zeer vroeg doet aannemen, om zich veel meer van de regter- dan van de linkerhand te bedienen. Deze kromming, waarvan de bolle zijde regts en een weinig achterwaarts, in de rigting eener lijn, de ruimte tusschen de doornachtige en dwarse uitsteeksels midden door deelende, gerigt is, begint gemeenlijk aan den laatsten halswervel, en eindigt aan den vijfden of zesden rugwervel. Is zij door geene andere oorzaak dan de spierwerking voortgebragt, dan bereikt zij zelden de uitgestrektheid van een vierde van een' cirkel. De regter schouder is alsdan veel grooter dan de linker; het schouderblad meer uitstekend, en minder tegen de borstwanden aangedrukt. Op het eerste gezigt schijnen deze dikte en uitpuiling van den schouder een gevolg te zijn van het uitsteken der ruggegraat; en dit is ook het gevoelen der geneeskundigen, welke, schoon vreemd in de natuurkundige wetenschappen, daartegen verschillende verbanden of werktuigen zamenstellen. Bij een naauwkeurig onderzoek, echter, ziet men, dat deze dikte en uitpuiling veel minder van de kromming zelve, dan van eene meerdere ontwikkeling van alle, dit gedeelte van den tronk zamenstellende, deelen afhangen; welke omstandigheid de kenteekenen van | |
[pagina 669]
| |
deze soort van wanstaltigheid genoegzaam opheldert, en geenerlei twijfel omtrent de keuze der geneesmiddelen meer overlaat. De linker zijdelingsche kromming wordt op dezelfde wijze als de vorige, en onder den invloed van dezelfde, in eenen tegenovergestelden zin werkende, oorzaken voortgebragt. Zij wordt bij eenige lieden, welke men gemeenlijk linksch noemt, waargenomen, en bevestigt de naauwkeurigheid van de geheel natuurkundige uitlegging, door ons van de regter zijdelingsche kromming gegeven. Beclard, de meest diepdenkende ontleedkundige van onzen leeftijd, wiens welligt niet te herstellen verlies de wetenschappen betreuren, haalt van deze kromming, in zijne boven vermelde en ook in zijne inaugurele verhandeling, voorbeelden aan. De voorwaartsche kromming van eene onregelmatigheid in de werking der spieren afhangende, wordt het menigvuldigst aan het benedenst derde gedeelte der ruggegraat, of liever in de ruimte tusschen den zesden of zevenden rugwervel en den derden lendenwervel, aangetroffen. Zij ontstaat gemeenlijk door eene te sterke en te lang voortdurende zamenpersing van dit deel door corsetten. De vierkante lendenlangsche rug- en heilig-heupbeensspieren, zich in dit geval niet kunnende ontwikkelen en groeijen, steunen de ruggegraat daar ter plaatse ook niet dan onvolkomen; waarom het jonge meisje van het eerste oogenblik af, om het gebrekkige dier spierwerking aan te vullen, het hoofd en het bovenste gedeelte van den tronk achterwaarts werpt, en die wanstaltigheid van leest bekomt, welke men cambrure (boogvormige kromming) noemt. Gelukkig is deze afwijking zeldzaam zeer aanmerkelijk; want het uitpuilende in het benedenste en achterste gedeelte van de onderbuiksholligheid, daaruit voortvloeijende, is alleen reeds geschikt, om de vrije ontwikkeling der baarmoeder, gedurende de zwangerheid, te verstoren, en eene schuinsche ligging van dit ingewand voort te brengen; zij kan zelfs de verlossing onmogelijk of zeer moeijelijk maken, het zij door de regte middellijn tus- | |
[pagina 670]
| |
schen het heilig- en schaambeen van de vereischte uitgestrektheid te berooven, het zij door aan de zamentrekkingen der baarmoeder eene verkeerde rigting te geven. De achterwaartsche kromming, eindelijk, geschiedt bijna altijd ten koste van de zes bovenste rugwervelen. Zij is gemeenlijk niet dan eene vergrooting der natuurlijke kromming van dit gedeelte der ruggegraat, eerst met vermindering, maar in het vervolg met vermeerdering van die van den hals. Zij hangt, in de meeste gevallen, van eene te menigvuldige werking der spieren af, welke aan de voorzijde der ruggegraat en aan het onderste gedeelte des hoofds een tegenwigt stellen aan de pogingen tot zamentrekking der aan het achterste gedeelte van den tronk zich bevindende en in het algemeen bij de vrouwen weinig ontwikkelde spieren. Het hoofd en de hals worden alsdan naar voren, maar zeer dikwijls tevens naar de regterzijde getrokken, en de zes bovenste rugwervelen volgen deze rigting, naar welke zij van nature overhellen. Deze wanstaltigheid, welke zeer aanmerkelijk toenemen en een' waren bult vormen kan, ontstaat zeer dikwijls bij jonge, op den ouderdom van 10 à 12 jaren, eensklaps opschietende meisjes, welke men, gedurende dezen wasdom, het zij door aan zeer laag geplaatste ramen te borduren, het zij door, hetgeen nog meerder plaats grijpt, aan zeer lage tafels te schrijven, gedwongene houdingen doet aannemen; en dit is in de meeste kostscholen het geval, welker opziensters meenen zouden aan haren pligt te kort te doen, en eenig teeken van zwakheid te verraden, zoo zij niet de aan hare zorgen toebetrouwde jonge lieden aan de meest gestrenge gelijkvormigheid onderwierpen. Die zelfde kromming ziet men ook wel bij jonge meisjes, welker longen eenige ziekelijke verandering lijden of geleden hebben, ontstaan. In deze omstandigheid bukken zij met het hoofd, en krommen den rug, om de bewegingen ter ademhaling minder sterk te maken, en ook om de smart, door eene al te groote horizontale verwijding der borstholligheid veroorzaakt, te verminderen; en nu groeijen zij verder op met dezelfde gebrekkige houding, wel- | |
[pagina 671]
| |
ke bij zulk een groot aantal teringachtigen is waargenomen, dat reeds de Ouden niet nagelaten hebben, dezelve aan eene ontaarding in het weefsel der wervelen, in den ziektestaat der longen deel nemende, toe te schrijven. Bij deze kromming wijkt de ruggegraat voor eene kracht, die, bijna parallel met hare as werkende, dezelve aan het middengedeelte niet gekromd heeft, dan door het bovenste uiteinde neder te drukken; terwijl bij de zijdelingsche krommingen de kracht perpendiculair werkt, en die wervelen naar zich trekt, waaraan de spieren, deze kracht uitoefenende, zich vasthechten. Maar daar de jonge meisjes, bij welke de wervelkolom achterwaarts gekromd is, zich niet minder goed en veel meer van de regter- dan van de linkerhand bedienen, zoo volgt, dat de daardoor te weeg gebragte uitpuiling tevens naar de regterzijde gekeerd is, zoo als dit ook bij de meeste gebogchelden wordt waargenomen. Deze nu zijn in het algemeen de gevallen van onregelmatige spierwerking, waartoe men het meerendeel van de krommingen der ruggegraat, behoorende tot die soort van oorzaken, welker onmiddellijke werking zich, in het algemeen, of tot een al te veelvuldig gebruik van een der bovenste ledematen, of tot verkeerde houdingen bepaalt, brengen kan. In alle deze omstandigheden ziet men, dat de ruggegraat alleen lijdelijk is aangedaan, en niet dan voor herhaalde zamentrekkingen van spieren, sterker dan derzelver tegenstrevers, of antagonisten, en, het zij onmiddellijk aan de ruggegraat, het zij aan eenig ander deel, waarvan zij alleen de bewegingen volgt, ingeplant, bezweken is. Daar zij nu, in derzelver geheele uitgestrekt heid, de door de spieren veroorzaakte gebrekkige rigting niet zoude kunnen volgen, zonder het hoofd of den tronk het zwaartepunt, waarop zij rusten, te doen missen, zoo volgt daaruit, dat de aangevoerde en nagespoorde krommingen zeer zeldzaam op zichzelve bestaan, maar bijna altijd met eene andere ligte kromming in eene tegengestelde rigting, het zij boven- of benedenwaarts, gepaard gaan, voortvloeijende uit de pogingen, door het ligchaam | |
[pagina 672]
| |
in het werk gesteld, om zich in de lijn van deszelfs standpunt te houden. Het geval dus van de regter zijdelingsche kromming tot voorbeeld nemende, vindt men, dat de hals eerst een weinig naar de linkerzijde overhelt; maar dat de spieren, die het hoofd naar de regterzijde trachten terug te halen, in aanhoudende werking zijnde, ook in kracht verdubbelen, en eindigen met hetzelve aanhoudend, meer nabij den regter schouder gebragt, bevestigd te houden; hetwelk de wanstaltigheid verergert, en veel grooter doet schijnen, dan een afzonderlijk onderzoek van de halskromming dezelve zoude doen gelooven. Het is zelfs niet zeldzaam, dat de pogingen, door de spieren van het benedenste gedeelte der borst in het werk gesteld, om den tronk in den natuurlijken regten stand te houden, en daardoor de uitwerkselen van de kromming der ruggegraat te vernietigen, eene gebrekkige rigting aan de het bekken zamenstellende deelen geven, en daardoor de zoo allernoodzakelijkste regelmatigheid van deszelfs ontwikkeling tegenwerken. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat deze verschillende krommingen oneindig meer algemeen bij jonge meisjes dan bij kinderen van het andere geslacht voorkomen, en wel om twee redenen: vooreerst, omdat de jongens, in de oneindige verscheidenheid der levendige ligchaamsbewegingen bij de meeste hunner spelen, een middel vinden om het evenwigt te herstellen, hetwelk de kwade gewoonte, om zich van het eene lid veel meer dan van het andere te bedienen, bij aanhoudendheid tusschen de tegenstrevende of antagonistische spieren een gelijk steunpunt op beide de zijden der ruggegraat nemende, tracht te verbreken; - de tweede reden bestaat daarin, dat de zamenpersing der lendenen en van de onderste helft van den rug, bij jonge meisjes door de corsetten veroorzaakt, de spieren dier deelen, om dus te spreken, doende verwelken, of zich tegen derzelver ontwikkeling of werking aankantende, aan de ruggegraat voor het grootste gedeelte de kracht beneemt, om aan verschillend op haar werkend geweld weêrstand te bieden, en dezelve dusdoende gemakkelij- | |
[pagina 673]
| |
ker aan de zamentrekkingen doet toegeven, welke zij, in verschillende rigtingen, van de spieren, die vrij van alle drukking zijn, zoo als die van het bovenste gedeelte van den schouder, of van den hals, en die, welke zich aan het bovenste gedeelte van de ligchamen der wervelen inplanten, ondervindt. De naauwkeurige bepaling van de ware wijze, waarop de oorzaken dier verschillende krommingen, waarmede wij ons hebben bezig gehouden, werken, leidt noodzakelijk, en zonder eenigen twijfel, tot de naauwkeurige kennis dier geneesmiddelen, welke men met hoop op goed gevolg aan dezelve kan tegenstellen. Welke die middelen ook zijn mogen, zij moeten slechts één doel hebben; dat is: de herstelling van het verbroken evenwigt tusschen de elkander tegenstrevende spierkrachten, welker werking de ruggegraat bestemd is te ondersteunen; en nimmer zullen zij dit gevolg hebben, dan voor zoo verre derzelver onmiddellijke werking de ontwikkeling, en daardoor dan ook de veerkracht, der toegegeven hebbende spieren zal doen vermeerderen. Deze stelling is onbetwistbaar. Laten wij nu zien, of de uitrekking, het zij dan dat dezelve aanhoudend is of niet, overeenkomstig dit natuurkundig beginsel werkt. Hoe verschillend gewijzigd en van welk eenen aard de middelen zijn mogen, welke men tot uitrekking der ruggegraat bezigt, zoo moeten zij dit toch in het algemeen uitwerken, dat het eene uiteinde der ruggegraat van het andere verwijderd, en deze dus ten koste van derzelver krommingen verlengd worde. De eerste uitwerking der verlenging heeft dus niets gemeen met de aanwijzing, natuurlijk uit de kennis der krommingen van deze soort voortvloeijende; omdat deze alleenlijk naar de oorzaak ingerigt was, en de uitrekking eenvoudiglijk een gevolg tracht weg te nemen. Wat moet er tevens uit het gebruik van dit laatste middel voortvloeijen? Niets anders, dan dat de ruggegraat, zoodra dezelve bevrijd is van de uitstrekkende krachten, op nieuw zal toegeven aan het zamentrekkend vermogen dier spieren, die dezelve oor- | |
[pagina 674]
| |
spronkelijk van de natuurlijke regtheid beroofd hebben, en die alsdan met des te meer nadeel werken zullen, daar de ruggegraat minder geschikt zal zijn om tegenstand te bieden: want de verlenging heeft geen plaats, dan wanneer de deelen, de wervelen onder elkander vereenigende, en meer bijzonder de tusschen-wervelbeensche banden, door aanhoudende heen en weder slingeringen, zijn uitgerekt geworden; en het onvermijdelijk gevolg van deze lang voortgezette uitrekking bestaat in het vermeerderen van de buigbaarheid der geheele ruggegraat, de afzonderlijke beweging der vierentwintig dezelve zamenstellende beenstukken gemakkelijker makende. Dit nadeelig gevolg der spierwerking zal nog bevorderd worden door de drukking der bovenste ligchaamsdeelen, van dien tijd af in de dus verlengde ruggegraat geen genoegzaam vast steunpunt meer vindende. Met betrekking tot het vermogen, hetwelk men aan de uitrekking zoude meenen te kunnen toeschrijven, het verzwakken namelijk der overwigt hebbende spieren, om daardoor de wervelkolom in de mogelijkheid te stellen van derzelver natuurlijke gedaante terug te bekomen, zoo is dit geheelenal hersenschimmig; want de uitrekking wordt even zoo goed door de zwakkere spieren, als door die, welker werking heerschende is, gevoeld; en, vooronderstellende zelfs, dat deze daarvan meer bijzonder de uitwerking gevoelden, zouden de zaken echter in denzelfden toestand blijven, omdat de wervelkolom, zich niet gekromd hebbende, dan door te zwichten voor eene daarop werkende kracht, zich mede niet weder regt buigen zal, dan onder den invloed van eene, op gelijke wijze werkzame, doch lijnregt tegenovergestelde kracht, welke echter des te sterker moet zijn, naarmate de kromming ouder en meer aanmerkelijk is. Zeer gemakkelijk kan men dus inzien, niet alleen, dat de oefening der zwakkere en de rust der meest heerschende spieren de voorname voorwaarden, tot genezing der krommingen van de eerste soort noodzakelijk, zijn; maar ook, dat de uitrekking er volstrekt geene van vervult. | |
[pagina 675]
| |
Tot hiertoe hebben wij slechts de uitstrekking van de gunstigste zijde beschouwd; want wij bestreden dezelve alleen, de mogelijkheid van derzelver aanwending gaaf vooronderstellende; maar dit is echter inderdaad het geval niet, omdat een van beide moet plaats hebben, of de uitrekking geschiedt gematigd, en alsdan zijn derzelver werkingen ook onvoldoende tot wegneming van de toevallige krommingen, of zij is sterk genoeg om de ruggegraat regt te buigen, en wordt in dat geval ook onvermijdelijk gevolgd door toevallen, waarvan zelfs eenige plotseling doodelijk kunnen worden. Dit nu zullen wij in de volgende § bewijzen; in welke wij, na aangewezen te hebben, dat de uitrekking bij de krommingen van de tweede soort geen voordeeliger gevolg oplevert dan bij die van de eerste, in het breede de gedaante der bedden, daartoe voorgesteld, onderzoeken zullen; en dit zal ons doen zien, dat deze bedden niet alleen alle de bezwaren, aan de reeds sedert langen tijd bekende werktuigen verknocht, maar daarenboven nog andere, geheel en alleen van derzelver bijzondere wijze van werken afhankelijk, bezitten. (Het vervolg en slot hierna.) |
|