Groot hofsouper te Petersburg.
(Travels in Norway, Finland etc. Lond. 1827.)
Kapitein jones werd, gedurende zijn verblijf te Petersburg, op een Hofbal en souper genoodigd, waarbij de Keizerin Weduwe van alexander voorzat, en elk' harer gasten, de tafel rondgaande, op het minzaamst toesprak. Nadat men omtrent 40 minuten getafeld had, verwijderde zij zich. Maar nu begon ook (dus verhaalt de Engelschman) de zeldzaamste, onverwachtste en tevens kluchtigste vertooning. Alles greep, namelijk, naar de vreemde geregten, welke de tafel opleverde. Generaals, Graven en andere Heeren, stijf van goud, pakten alles, zonder onderscheid, in hunne zakken. Zij beijverden zich, de bedienden hierin voor te gaan, welke hun weinig ontzag betoonden, en gezind schenen, hun den buit te betwisten. Binnen vijf minuten was de gansche tafel opgeruimd; zelfs de lichten waren weg. De gasten hadden mede hun best gedaan. In stede van den verblindenden luister van daar even, bevond men zich in eene duisternis, waarbij men ter naauwernood iets konde onderscheiden. Landswijze, landseere! In Rusland is het gebruikelijk, dat alles, wat bij een Keizerlijk gastmaal op tafel komt, den gasten in het algemeen toebehoort. Elk verlangt iets, tot aandenken aan zulk eenen dag, te bezitten; elk wordt te zijnent aangespoord, om toch eene gedachtenis daarvan mede te brengen; en, hetgene ten hoogste onvoegelijk, inhalig, onbeschaamd schijnt, blijkt, bij naderen toets, uit bijzondere toegenegenhdid voor den Keizer en diens Huis te zijn voortgesproten. Bij dit souper zag men, in het midden van den winter, de uitgelezenste bloemen in potten, waarvan geene weder tot de Keizerlijke trekkassen terugkeerde, maar ook geene in die van anderen overgingen: want de begeerte, om slechts ééne bloem te bekomen, daar aan het bezit van den pot niet te denken viel, vernielde de schoonste planten met woeste hand.