zijne eigenliefde bijzonder scheen te streelen. Hij koos tot zijnen verdediger een' Advocaat, wien hij, vóór eenige jaren, eene poets gespeeld had, door hem zijnen tabbaard te ontstelen, met welken hij op de straten van Amiens rondwandelde, en dien hij daarna voor 5 fr. verkocht. Op een' anderen tijd nam hij den naam aan diens zelfden Advocaats, ten einde zich te onttrekken aan de ondervraging van eenen Maire in dien omtrek, en wist zich, onder dien dekmantel, in stede van gevangenis, een goed onthaal en een' lekkeren maaltijd te bezorgen. Zware diefstallen, wel is waar, had hij niet gepleegd; ‘maar,’ gelijk hij zelf zich uitdrukte, ‘men vindt niet altijd gelegenheid, om een' fraaijen slag te slaan!’ Gevraagd zijnde, of hij niet behoorde tot de bende van vidocq, verklaarde hij, dat hij zulks ver beneden zich gerekend had! - ‘Wij willen,’ zeide onder anderen de Advocaatgeneraal bazenerie, ‘in spijt van de algemeene nieuwsgierigheid, ons bepalen tot de daadzaken, welke thans voor ons liggen, en dus met stilzwijgen voorbijgaan zoo vele groote daden, welke petit heeft verrigt; de kerkers, die hij verkracht, de kluisters, die hij verbroken, de muren, die hij beklommen, de cipiers, die hij verschalkt, de Gendarmes, die hij gesopt, de Procureurs des Konings, die hij bedot, de Regters ter Instructie, die hij om den tuin geleid, de Prefekten, die hij voor den gek gehouden heeft. Ons bepalende tot het aanbevelen van verdubbelde waakzaamheid aan de Agenten der Justitie, verklaren wij onbewimpeld onze hope, dat eindelijk petit, in vollen nadruk, de straf zal ondervinden, welke zijne veelvuldige misdrijven, wier getal inderdaad de behendigheid van drie personen gezamenlijk beschaamt, gebiedend vorderen.’ - De Advocaat van den Beschuldigde, gelijk elk beseft, vond weinig in te brengen te
zijner verdediging, en moest zich gevolgelijk bepalen tot algemeene bedenkingen. Maar nu nam petit zelf het woord, en sprak, voor de vuist, deze even opmerkelijke als naïve rede uit: ‘Mijne Heeren! Eene kwade hebbelijkheid verleidde mij tot stelen, en ik werd tot de galeijen verwezen. Vijf malen ben ik uit het Bagno ontsnapt, en gedwongen geworden, te vlugten en te stelen, om te leven; gevolgelijk rest mij geene andere toevlugt dan de menschelijkheid. Ik ben gelijk aan een' armen haas, waarop ieder jagt maakt. Ik werd vervolgd door dertien brigades Gendarmerie. - Maar, zal men zeggen, gij kondt