| |
Opvoedingsleer in den geest des Christendoms; een Handboek voor Schoolonderwijzers en Opvoeders. Naar het Hoogduitsch van J.B. Hergenröther, Doctor in de Wijsbegeerte enz. Door D. Buddingh, Huisonderwijzer in 's Graven- | |
| |
hage. Iste en IIde Stuk. In 's Gravenhage, bij A. Kloots en Comp. 1825, 1826. In gr. 8vo. 555 Bl. Bij Inteek. f 4-70.
De ophef, met welken de vertaling van dit werk werd aangekondigd, deed natuurlijk meer verwachten, dan de Inteekenaars nu voor hun geld hebben ontvangen. Het kan wel zijn, dat in Beijeren, zoo wel als in andere gedeelten van Duitschland, de verschijning van deze Opvoedingsleer eenigzins welkom was. Doch in ons Vaderland ziet het er nog met de opvoeding der jeugd zoo jammerlijk niet uit, dat wij, om tot den geest des Christendoms teruggebragt te worden, de Duitsche leiding van eenen hergenröther noodig hebben. Hierin verschillen wij van den Vertaler, die zijn gunstig oordeel over dit werk met betere bewijzen had behooren te staven, dan met de enkele goedkeuring, door den Schoolmeester veenendaal en anderen aan dit werk gegeven.
Dit geheele werk heeft zoo veel duisters, zelfs bij algemeen erkende waarheden, dat ieder Lezer, die das heilige Dunkel der Duitschers niet bemint, bijna op elke bladzijde de aanteekening van den Vertaler op bl. 449: ‘Dit is mij niet duidelijk,’ zal moeten toepassen. Men leze maar eens het begin der 3de §. bl. 3. verg. bl. 8 en 9. Op honderd andere plaatsen geldt dezelfde aanmerking. Doch wij zullen meer in bijzonderheden treden, en alzoo eerst het werk van hergenröther en daarna dat van den Vertaler buddingh beschouwen.
De Heer hergenröther schreef voor Landgenooten, onder wie eenmaal de Jezuiten hunne verfoeijelijke rol bleven voortspelen, schoon zij uit den dienst ontslagen waren. Na hun herstel was het vreezen, dat zij in Beijeren zoo wel als elders zich als opvoeders der jeugd zouden indringen. Tegen deze slangen moest dan ook hergenröther op zijne hoede wezen. Hij durfde niet openlijk tegen de Jezuiten optreden. Als uit eene hinderlaag valt hij hen telkens aan; en deze bedekte aanvallen maken natuurlijk taal en strekking van dit werk eenigzins duister. In den geest des Christendoms beteekent dan, bij hem, zoo veel als in anderen geest, dan dien der Jezuiten, als die zich van het Christendom zoo ver mogelijk verwijderen. Op deze wijze verklaren wij het natuurlijk, waarom aan den titel van het boek in dit opzigt zoo weinig vol- | |
| |
daan wordt. Daaruit verkiaren wij het ook, dat de Schrijver, waar hij het gedrag der Jezuiten op het oog heeft, en toch die booze menschen niet noemen durft, zich somtijds zoo hyperbolisch uitdrukt, als de meer vrije Nederlander naauwelijks doet bij de heetste drift en in verstandsverbijstering. Hiertoe behoort de uitdrukking op bl. 32: ‘Zij (de moeder) ziet het als de hemeltergendste van alle hemeltergende zonden aan, om..... de blijmoedigheid van een kind te verstooren,’ enz. ‘Wee! derhalve, een verschrikkelijk wee! den genen, die eenen der kleinen ergert,’ bl. 309. Op hen past hij elders toe het gezegde des Zaligmakers aangaande judas: het ware hem goed, dat hij met een' molensteen aan den hals in zee geworpen werd. Wij gunnen den Duitscher dit werk. Wij Nederlanders bewegen
ons vrijer tegen Jezuiten, en ons Christendom is nog geheel iets anders, dan hetgeen ons hergenröther hier als zoodanig heeft gelieven op te disschen. En hiermede nemen wij van hem afscheid.
Het werk van buddingh staat ook wel inzonderheid te onzer beoordeeling, waarmede wij ons nu moeten bezig houden. Er zijn sommige boeken, en daaronder behoort ook, naar onze gedachten, dit werk van hergenröther, die, indien zij in eene andere taal dan moeten worden overgebragt, zoo wel ten opzigte der zaken als der woorden behooren overgezet te werden. Het is ons tamelijk onverschillig, in het Nederlandsch te lezen, hoe het schoolwezen in Beijeren gesteld is. Bij het schrijven eener algemeene geschiedenis van het schoolwezen verandert de zaak eenigzins. Maar wie een handboek voor schoolmeesters in Nederland wil leveren, moet vooral daarop zich toeleggen, dat niemand, om dit boek regt te verstaan en goed te gebruiken, zich in Beijeren behoeft te verplaatsen. Zulk eene overzetting, als wij bedoelen, kan dan heeten vervaardigd te zijn naar het Hoogduitsch; maar de titel van het boek moet dan ook niet alleen eenigzins vrij overgezet worden. Het overzetten op deze wijze is wel niet gemakkelijk, zoo als ook blijkt uit de schaarschte van zulke degelijke Overzetters; maar zulk overzetten blijst alleen nut en voordeel opleveren. Ieder Vertaler is tot zulk een werk niet in staat; maar wie zich hiertoe vrijwillig aanbiedt, behoort vooraf zijne krachten te berekenen naar het werk, dat hij op de schouders neemt. Alwie dit verzuimt, blijft voor zijn mislukt werk verantwoordelijk. Deze aanmerkingen konden wij nu, indien wij
| |
| |
daartoe genoegzame ruimte hadden, op de ons hier geleverde vertaling in het breede toepassen. Het ontbreekt ons hiertoe niet aan stof, daar wij eene geheele menigte van aanmerkingen bezitten, niet enkel door ons op dit werk gemaakt. Maar wij slaan bij onze beoordeeling een' korteren weg in, vermits ook de andere weinig aangenaams oplevert. De Lezer kan toch, bij het zien der hier volgende aanteekeningen, gemakkelijk a minori ad maius besluiten.
Wij houden ons nooit op met muggezifterij. Onder dien naam wordt gemeenlijk voorgesteld de aanwijzing van taalfouten, schoon het meest door hen, die zich het minst op zuiverheid van taal toeleggen. Bij het onderhavige werk is het de pligt van den Recensent, grove taalfouten aan te wijzen. De aard van het werk en de stand van hen, voor wie het bestemd is, eischen dit even nadrukkelijk van ons, als het beroep van den Vertaler, die toch eerst, als Huisonderwijzer, zulke fouten moest zoeken te vermijden, voordat hij als Vertaler zulke misslagen openlijk beging. De Eerw. wijs heeft, zegt de Vertaler bl. XIV, deze vertaling met het oorspronkelijke vergeleken. Het is echter onze schuld niet, dat wij, ook na deze vergelijking, nog het volgende moeten aanwijzen. Daar wij het oorspronkelijke niet bezitten, zullen wij den Lezer slechts opmerkzaam maken op hetgeen van zelve in het oog valt. Tot eene proeve, hoe weinig buddingh het eigendommelijke der beide talen heeft op het oog gehouden, diene dan het volgende: Zij maakt slechts gebruik van datgene, wat zich gereed gemaakt vindt, bl. 11; zijne hoogere bestemming te gemoet rijpt, bl. 68; soberheid der kok (der Koch), bl. 82; eene behandeling, welke deze grenzen is bulten gezet, bl. 94; wandelingen op het opene veld, bl. 107; de eerste vooroefeningen, bl. 109, eld.; om de onderscheidene plaatsingen van den mond na te maken, bl. 109; geef het kind slechts krijt in de hand, en het teekent u - waarlijk maar ruwe wilde trekken, bl. 117; dat daarentegen de Vader (die Väter) der volken het meeste doen kunnen, bl. 144, 5; en het edele gevoel voor zindelijkheid over allen en over alles uitbreidt, bl. 147; het
luidier, bl. 149; onbekwaamheid om zich te regt te vinden, bl. 151; zouden hem slechts van ons terug doen schuwen, bl. 165; het wordt dan, wanneer enz - hetzelve aanstonds openbaren, (es werd) bl. 180; die naar gelijkvormigheid aan God - opstreeft, bl. 182; als een voorbeeld intusschen, hoe - mag de aanwijzing van pestalozzi regt goed te gebruiken zijn, bl.
| |
| |
196; de vlugt opwaarts tot de Idealen, bl. 286; tot verlevendiging eener zwakke phantasie zijn vrolijke gezelschappen enz. en het matige genot van geestelijke spijzen en dranken enz. zeer werkzame middelen, bl. 289; voorwereld, bl. 294, eld.; het kind moet men reden van zorgen en nadenken maken, bl. 346; de heerschende ligtzinnigheid, die zich over al, wat godsdienstig is, heenzet, bl. 378; het kind, in eenen kring van zoodanige voorbeelden omgeven, bl. 379; liefde naar eer, bl. 433; en vormt zich aan de hand derzelver, bl. 434; tot bedelen kan zich geen edel mensch nederlaten, bl. 439; de mensch kan zijne kracht beoefenen, bl. 444. - Uit deze lijst, welke hier en daar nog kon worden aangevuld, leidt men gemakkelijk af, dat de Vertaler op meer dan ééne plaats had kunnen, en ook had moeten gezet hebben: het is mij niet duidelijk.
Niemand zal, na het aangetogene, van gevoelen zijn, dat buddingh, door aanteekeningen of omwerking van het geheel, aan deze Opvoedingsleer meerdere volkomenheid heeft bijgezet. Zijne aanmerkingen geven somtijds de teksten op naar de Staten-Bijbeloverzetting, daar hergenröther, als Roomschgezinde, eene andere vertaling is gevolgd; andere vloeiden voort uit eene briefwisseling met hergenröther en diens vriend, Prof. denzinger, te Luik; nog andere moesten strekken, om den Lezer op deze en gene opvoedkundige schriften opmerkzaam te maken. De meestnoodige bleven evenwel achter; en, nadat wij dit werk hebbeu doorgelezen, waren wij ook hierover in het minste niet verwonderd. Hoe weinig ook buddingh de kunst van betoogen verstaat, kan zelfs uit de Voorrede blijken. Bl. VII lezen wij: ‘Inzonderheid is het te beklagen, dat soms het Christendom bij de opvoeding geheel en al buiten aanmerking bleef.’ Hierop maakt hij eene aanteekening, in welke hij zijn gevoelen wil staven; hetwelk hij meent te kunnen doen, met grootendeels een boekenlijstje uit te schrijven. Ook ten opzigte van onze moedertaal heeft hij nog vele fouten te vermijden, op eenige van welke wij hem hier willen opmerkzaam maken. Zelfs daar, waar hij, onafhankelijk van zijnen Schrijver, zijne denkbeelden mededeelt, verliest hij het eigendommelijke onzer taal uit het oog. Bl. X. beschuldigingen - tegen de nieuwere wijze van opvoeding en onderwijs - aangeschreven. Bl. XII. het Christendom helpt den opvoeder zijnen kweekeling te doordringen. Zoo vertaalt buddingh,
| |
| |
bl. 364, in de aanteekening, l'amour maternel, zeer verkeerd, moederliefde. Door dit woord drukken wij, in goed Nederlandsch, uit, de liefde van een kind jegens zijne moeder. De vertaling had behooren te zijn, de moederlijke liefde. Even verkeerd komt ook aldaar in den tekst voor, deze werkzame moeder- en vaderliefde, in plaats van moederlijke en vaderlijke liefde. Het ontbreekt in deze vertaling bijna aan geene soort van taalfouten. Tegen de aangenomene spelling zondigt buddingh veelvuldig: Middelijk, verbintenis, boomwollenen, wollenen, goudene, hoopen (sperare), zijdelingen, kooken, verwekeling, nooten, trotsch (z.n.w.), ligte laaije, verwandte, hartstochtelijk, tocht, onwetenheid, verveeling, verveelende, verrasschende, slaafsch (bijw.), bitsch, vaderlandslievend. Hiertoe behoort ook het volgende, schoon het eigenlijk vreemde woorden betreft: Mystiscisme, ideosyncrasie, sympatetische, aestetische, possitive, possitif (meermalen), spontaniteit, quintillianus. Taalfouten tegen de verbuiging der werkwoorden: Aanbevool, behandelt wordt. Fouten tegen de geslachten der zelfstandige naamwoorden buiten den eersten naamval komen voor: hoogsten kruin,
de pligt, de wenk, allen tegenspraak, eenen sloot, dezen magtigen drift, een ander misslag, de gedane wensch, de laatste steen, trapswijze voortgang, de lust, die schoone vorm, der hartstogt, innerlijke omvang, de Godsdienst en den Godsdienst (bij verwisseling), allen heil, allen onderrigt, eenen bron der hoogmoed. Wij gaan nog andere fouten voorbij, welke in de zamenvoeging der volzinnen (de constructie) en in derzelver afdeeling door leesteekens (de interpunctie) menigvuldig, en op vele plaatsen zeer hinderlijk zijn. Ook de drukfouten teekenen wij niet aan; schoon anders buddingh, door de nabijheid der perse, voor betere correctie had moeten zorgen. Al het bovenstaande is wel voldoende, om ons ongunstig gevoelen over dit werk te wettigen. Wij raden den Vertaler aan, zich eerst nog op onze taal, zoo wel als op het Hoogduitsch, toe te leggen, vóór dat hij zich verder in het publiek waagt. Bij alle gunstige oordeelvellingen zijner vrienden over dit werk vreezen wij voor geene gegronde tegenspraak, schoon wij ronduit moeten verklaren: Het werk van hergenröther is een voor onzen landaard grootendeels onbruikbaar boek, door eene slechte vertaling nog onbruikbaarder geworden.
Met nog één stuk is dit werk dus niet volledig, maar - ten einde gebragt. |
|