Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 477]
| |
Boekbeschouwing.Redevoeringen over het Duizendjarig Rijk, door David Bogue. Die deze dingen getuigt, zegt: Ja ik kom haastiglijk. Amen. Ja kom Heere Jezus. Openb. XXII:20. Uit het Engelsch vertaald. Iste en IIde Deel. Te Groningen, bij W. Wouters. 1825, 1826. In gr. 8vo. Te zamen 719 bl. f 5-50.De Eerw. bogue, ook onder ons gunstig bekend door zijne voortreffelijke Proeve over het Goddelijk Gezag van het N.T., ten jare 1815 en 1816 in het licht gekomen, behandelt in eenige Redevoeringen een onderwerp, bij hetwelk menigeen de schouders zal ophalen, daar men bij het lezen van den titel zich naauwelijks ontdoen kan van de herinnering der dwaze geestdrijverij van de onderscheidene Chiliasten in vroegeren tijd. Het laat zich wel voorshands verwachten, dat bogue zelfs dit onderwerp op zijne wijze zal behandelen, en men vindt zich bij de uitkomst hierin ook niet bedrogen. Doch er zijn onderwerpen, en daartoe wordt ook met regt het zoogenoemde Duizendjarig Rijk gebragt, die, zelfs bij eene voortreffelijke bearbeiding, veel te gissen en nog meer te wenschen overlaten. De dertien Redevoeringen, die thans voor ons ter beoordeeling liggen, zijn van den volgenden inhoud: I. Eenige Aanmerkingen ter Inleiding. Openb. I:3. II. Over de grootere mate van kennis in het Duizendjarig Rijk. Jez. XI:9. III. Uitstekende heiligheid der Christenen in dat Rijk. Jez. LX:21. IV. Over de inrigting en den toestand der Christelijke Kerk in dat Rijk. Jez. XXXIII:20. V. De uitwendige voorspoed der Kerk te dien tijde. Ps. LXVII:5, 6, 7. VI. Algemeene vrede gedurende het Duizendjarig Rijk. Micha IV:1-4. VII. Gelukkige toestand des menschdoms ten tijde van | |
[pagina 478]
| |
dat Rijk. Jez. LXV:17, 18, 19. VIII. Zedelijke middelen, door welke het Duizendjarig Rijk zal ingevoerd worden. Openb. XIV:6. IX. Hetzelfde onderwerp. Jerem. XXXI:34. X. Gods oordeelen over de Koningrijken der wereld, de invoering des Duizendjarigen Rijks voorafgaande. Jez. II:14. XI. Eene zeer overvloedige uitstorting van den Heiligen Geest zal het Duizendjarig Rijk voorafgaan en hetzelve bevorderen. Jez. XXXII:15. XII. Toenadering der Protestantsche Kerken tot de zuiverheid en heerlijkheid des Duizendjarigen Rijks. Ps. LXXXVII:3. XIII. Over den val van den Antichrist. Openb. XVIII:20, 21. - Voor ieder Deel heeft de kundige Vertaler eene belangrijke Voorrede geplaatst; behelzende de eerste eene beknopte Geschiedenis der Leere van het Duizendjarig Rijk, de andere eenige Aanmerkingen over de Leere aangaande den Antichrist. Het spreekt van zelve, dat wij hier niet in het breede mogen onderzoeken, of het denkbeeld van een Duizendjarig Rijk al of niet gegrond is op de voorspellingen des Bijbels. Dit onderzoek behoort ook niet tot het werk van den Recensent. Zelfs staat het hem niet vrij, over de Bijbelplaatsen, door bogue vóór zijne Redevoeringen geplaatst, hier zijne eigene meening mede te deelen. Te onzer beoordeelinge staat alleen, wat en hoe dat ons geleverd wordt, hetwelk de Schrijver voorgenomen had, ter lezing aan te bieden. Het denkbeeld van bogue over het Duizendjarig Rijk vindt men in de eerste Redevoering (I. bl. 23, 24) dus uitgedrukt: ‘Het blijkt dan, dat er zijn zal eene zeer veel ruimere maat van godsdienstige kennis-van reinheid des harten en heiligheid des levens - van hoogeren troost en vrede en blijdschap naar den geest, bij de belijders van Christus; eene ruimere maat, zeg ik, dan de wereld tot nu toe gezien heeft; en dit zal geenszins het deel zijn van eenige weinige Christenen, maar van de gansche Christenheid in het algemeen. Deze heilvolle inwendige toestand der Kerk zal verzeld gaan van zoo veel uitwendigen voorspoed en vrede en overvloed van tijde- | |
[pagina 479]
| |
lijke zegeningen, als menschen vroeger niet kenden. Het gebied des Koningrijks van Christus zal zich uitstrekken van den opgang tot den ondergang der zon; en al wat tegen het Christendom strijdt, Deïsmus, Mahomedanismus, Heidendom, Jodendom, zal vernietigd worden en plaatse maken voor den troon des Verlossers. Door de prediking van het Evangelie, door het lezen des Bijbels en door den ijver der Christenen in elken stand - door de oordeelen des Hemels over de kinderen der menschen wegens hunne ongeregtigheden, en bovenal door de krachtige werking van den H. Geest, zal de heerlijkheid der latere dagen bevorderd en daargesteld worden. Godsdienst zal dan de groote hoofdzaak worden bij de menschen. Het algemeen moet dus waarlijk vroom zijn; en zij, die het nog niet werden, zullen slechts een onbeduidend aantal uitmaken en hoogstwaarschijnlijk met angstige beschroomdheid hun eigen karakter pogen te verbergen, zoodat hunne gevoelens en bedrijven geen' merkbaren invloed hebben op de gemoederen van anderen. Het vurig verlangen, dat ieder weldenkende naar den langen duur van dit heil moet gevoelen, zal voldaan worden door de verzekering, dat de tijd, in de voorzeggingen vermeld, als het tijdperk van deszelfs during, een duizendtal jaren is. - Zoodanig, geloof ik, is de schriftuurlijke leer van het Duizendjarig Rijk; en ter beschouwing der onderscheidene gedeelten van deze beschrijving hoop ik, onder den zegen van God, over te gaan in de volgende Redevoeringen.’ De Eerw. bogue beschouwt alzoo dit Rijk meer uit een godsdienstig zedelijk oogpunt. Daarom heeft hij mindere tegenspraak te vreezen. Een veel heerlijker tijdperk voor Godsdienst en zedelijkheid wordt in den Bijbel beloofd. Dit is het ook alleen, wat men door den Bijbel bevestigen kan; niet enkel door voorspellingen uit het O.V., maar ook door hetgeen in het N.V. voorkomt, dat, namelijk, aan Jezus al deszelfs vijanden zullen onderworpen worden, en dat, na gemaakten vrede op aarde door het bloed van 's Heilands kruis, alles zal | |
[pagina 480]
| |
worden verzoend in den hemel en op aarde. Maar dat bewijst nog niet de komst van een Duizendjarig Rijk. Dit denkbeeld moet men aan eene zijde zetten, al ware het alleen maar, om niet door zinnelijke verwachtingen van de hoofdzaak te worden afgetrokken. Hierin verschillen wij dus van den kundigen Vertaler, die (I bl. LVIII) verklaart, dat het weinig ter zake doet, of men de benaming Duizendjarig Rijk al of niet bezige. Die woorden moeten immers iets beteekenen? Waartoe dezelve anders gebezigd? De Vertaler meent, dat er voor dat Rijk bewijzen zijn in den Bijbel. Voor zoo verre hij alleen de meerdere zedelijkheid en Godsdienst bedoelt, moeten wij hem toestemmen. Maar verder wagen wij ook geen voetstap. ‘Het is opmerkelijk,’ schrijft hij, bl. LIX, ‘dat in latere tijden de verwachting der nadere toekomst van Christus het meest plaats gevonden schijnt te hebben in Nederland, Duitschland en Engeland - in landen dus, alwaar meer lust tot ernstig onderzoek des Bijbels heerscht, dan elders.’ Moet dit bewijzen, dat de Bijbel deze leer begunstigt, dan merken wij aan, dat er in het Protestantisme, ofschoon ook de Pausgezinde nuse met zijnen Sleutel der Openbaring voor den dag kwam, het een en ander opgesloten ligt, uit hetwelk zich dit verschijnsel laat verklaren. Het Despotismus van napoleon was vernield; dat monster, dat den Pausgezinde zoo wel als den Protestant zijne dierbare voorregten had ontroofd en dezelve met voeten had getreden, ja met de godsdienstigheid van allen had den draak gestoken. Hierop herneemt ieder, wat hem het dierbaarste is. Van Jezus alleen afhankelijk te zijn, vervult den Protestant, als het hoogste goed; en zoo droomt hij van de naderende komst van het Duizendjarig Rijk, in zijne hoop, zoo hij meent, bevestigd door het gesloten Heilig Verbond, maar dat aan zijne hooggespannene verwachting nu niet meer kan beantwoorden. Dit verklaart de verschijning van de bulle, ter herstelling der Jezuiten door pius VII, en het gewoel dezer booswichten ter verkrijging van hun Duizendjarig Rijk zonder Godsdienst en zedelijkheid. Dit | |
[pagina 481]
| |
lost het raadsel op der verschijning van eene von krudener en andere geestdrijvers, wier verkeerden godsdienstijver ook bilderdijk cum suis te baat neemt, ter bereiking van hetzelfde doel als dat der Jezuiten, van wie hij in beginsels ten minste niet veel verschilt. Dit zij genoeg gezegd nopens den hoofdinhoud dezer anders niet onbelangrijke Redevoeringen. Op welk eene wijze bocue zijn onderwerp behandelt, staat ons thans te beoordeelen. Uit hetgeen wij van de behandelde onderwerpen en teksten hebben afgeschreven, kan de Lezer zich eenig denkbeeld vormen omtrent de wijze van behandeling. Is het moeijelijk, de voorspellingen der Profeten na derzelver vervulling op den kansel te behandelen; moeijelijk is het vooral dan, wanneer derzelver vervulling in de toekomst nog verborgen ligt. Tot allerlei spelingen des vernufts en tot vele gewaagde gissingen wordt men als van zelve vervoerd, indien men zich niet stiptelijk bindt aan de leere des Bijbels en de uit denzelven gekozene teksten. Het zestal Leerredenen, over den toekomenden staat, door den Eerw. wijs, levert ons, bij voorgenomene behandeling van het toekomstige, eene gepaste handleiding en een uitmuntend voorbeeld. En toch moet men zich nog in acht nemen, wanneer, zoo als hier, dichterlijke voorstelling en schildering van het toekomstige het gevaar om te zondigen bijna onoverkomelijk maken. Naarmate men meer weelderig van verbeelding is, zal men in zulke voorspellingen ook meer zoeken, en dan ook gemakkelijk veel vinden. Wat eigenlijk of oneigenlijk te verstaan zij, wordt onmogelijk te bepalen, bij gemis van den maatstaf, naar welken alles behoort afgemeten te worden. Hetgeen ernestiGa naar voetnoot(*) desaangaande heeft aangemerkt, kan ook bij het behandelen van de hier bedoelde voorspellingen in aanmerking komen. - In de uitlegkunde des Bijbels zijn de hedendaagsche Engelschen nog al eenige schreden ten achtere. Ook de Heer bogue is hier geene gunstige uit- | |
[pagina 482]
| |
zondering. Indien hij den tekst zorgvuldiger had geraadpleegd, en, bij het behandelen van den tekst, naauwkeurig onderscheiden had, wat voor de onderscheidene Profeten toen, en wat nu nog voor ons toekomstig is, dan zou misschien veel zijn weggevallen van het Duizendjarig Rijk, zoo als hij zich dat heeft voorgesteld; maar deze Redevoeringen zouden in belangrijkheid en voor algemeen gebruik onbedenkelijk veel gewonnen hebben. Ons oordeel moest hier vooral gaan over het onderwerp, in deze Redevoeringen behandeld; en deze is de reden, dat hetzelve niet zeer gunstig is. Nieuw licht is er voor het Duizendjarig Rijk niet ontstoken. Uit den Bijbel is niet alles helder afgeleid. Wij hebben eerbied voor zijnen warmen ijver voor Godsdienst en zedelijkheid. Ook miskennen wij niet zijne hooge ingenomenheid met het Protestantisme. Maar wij sluiten daarom de oogen niet voor het minder gegronde in dit geschrift, hetwelk, wat het hoofdonderwerp betreft, niet algemeen den Lezer bevredigen zal. In het oorspronkelijke heeft bogue dit werk uitgegeven in één Deel. ‘Men heeft goedgevonden, de vertaling in drie Deelen het licht te doen zien.’ Nog eens zullen wij dan op dit werk terugkomen. |
|