Over het magnetiserend vermogen der meest breerbare stralen van het zonnelicht; onderzoekingen van mistress Mary Sommerville.
(Poggendorff, Ann. d. Physik, 1826. 4. S. 493-497.)
In Italië vroeger door morichini en configliachi genomene, doch nog niet herhaalde of bevestigde proeven bewogen Mistress sommerville, in den warmen zomer van 1825, deze zaak nader te onderzoeken. Zij nam waar, dat eene een duim lange naainaald, die half met papier bedekt was, en voor het overige aan de werking der violette lichtstralen was blootgesteld, binnen twee uren magnetische kracht bekwam, en wel zoo, dat het aan het licht blootgestelde einde tot Noordpool werd. De blaauwe en groene stralen bragten hetzelfde uitwerksel in minderen graad te weeg; de indigo-stralen werkten bijkans even sterk als de violette. De gele, oranje en roode lichtstralen hadden geene werking, en evenmin werd door de warmtestralen Magnetismus voortgebragt, hetwelk toont, dat de hitte geen aandeel aan de voortbrenging dezer verschijnsels gehad heeft. Stukken van horlogieveren, die te voren geene magnetische kracht bezaten, bekwamen die op dezelfde wijze. Zonnelicht door een blaauw gekleurd glas, inwikkeling in blaauwe of groene zijde had hetzelfde gevolg.
Deze proeven verdienen opmerking. Met de ontdekkingen van oerstedt en anderen zien wij een geheel nieuw licht over de imponderabilia opgaan.
j.v.d.h.