Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerkoop van vrouwen te Londen.(Tablettes Anglaises. Bruxelles, 1825.)
Qui que tu sois, elle [la femme] est ou sut ta mère.
legouvé, Mérite des Femmes.
De regtbanken van Londen straffen, met eene aanmerkelijke geldboete, hem, die zoo meêdoogenloos is van een beest te mishandelen; terwijl de regter zich genoodzaakt vindt het te bejammeren, dat de wet zich niet uitstrekt tot het voorkomen van de verlaging der belangrijkste helft des menschelijken geslachts. Het schijnt, integendeel, dat de regtsvormen der echtscheiding, door den verkoop der vrouwe bij de gemeene volksklasse, gegrond zijn op gebruiken, door de aloude Britten overgeleverd, reeds vóór de Deensche Dynastiën. Een man, over zijne vrouw niet tevreden, aan hare getrouwheid twijfelende, of bewijzen hebbende van haar wangedrag, wil scheiden. Hij deelt zulks zijner echtgenoote mede. Beiden begeven zich, op marktdag, naar het plein, waar deze gehouden wordt. De man leidt zijne vrouw aan een touw, om den hals vastgemaakt. Hij bindt haar met hetzelve, ter plaatse, waar het vee wordt verkocht, en verkoopt haar in het openbaar, in het bijzijn van getuigen. Gemeenlijk geschiedt de waardering door een' deurwaarder, zeer dikwijls door den | |
[pagina 426]
| |
man zelv'. Wanneer de prijs vastgesteld is, die zelden eenige weinige (Eng.) schellingen te boven gaat, maakt de kooper de vrouw los, ment haar, als 't ware, bij het uiteinde van het touw, en ontbindt haar niet, vóór dat hij aldus het plein ter helfte is doorgegaan. Deze soort van verkoop, in Engeland zeer gemeen, worden door het volk aangeduid met den naam van hornmarket, de horenmarkt. De kooper, altijd weduwenaar of ongehuwd, is doorgaans een liefhebber der verkochte koopwaar. De aldus verkregene vrouw wordt daardoor de wettige echtgenoote van den kooper. De kinderen, uit deze vereeniging geboren, worden als wettig beschouwd: de wet tegen het overspel en de bigamie kan echtgenooten, dus gescheiden en in nieuwe betrekkingen levende, niet bereiken. Somwijlen, evenwel, verbindt zich de vrouwekooper, door kerkelijke inzegening, van nieuws met dezelve, ten einde den stand zijner kinderen tegen allen twistgeding te verzekeren. Een Engelsche Lord heeft, vóór eenige jaren, een bewijs geleverd van hetgeen ik zoo even zeide. Deze Lord, de vrouw van zijnen lijfknecht geschaakt en daarna gekocht hebbende, deed zijn huwelijk, op voormelde wijze, kerkelijk erkennen. Op den 12 April 1817 kuijerde ik over de beestenmarkt van Smithsield. Eene ontzaggelijke volksmenigte was aldaar verzameld. Ik zag een' man, die poogde een touw te slaan om den hals eener jonge en ongemeen schoone vrouw. De ongelukkige verzette zich en worstelde uit alle magt tegen deze daad van geweld. Naardien zulks een groot gerucht en een' oploop verwekte, nam een geregtsdienaar de echtgenooten in verzekerde bewaring, en bragt dezelve bij den schout. Aldaar ondervraagd, beschuldigde de man zijne vrouw van echtbreuk, welke zich daarvan niet volkomen wist vrij te pleiten. Het gevolg was eene gemoedelijke vermaning tot eensgezindheid; waarna beiden in vrijheid werden gesteld. Te Doncaster, op het plein Buttacross, had op den 9 December 1816 een dergelijke verkoop plaats, te midden van een' verbazenden toeloop van volk, waar men eenen man zijne vrouw aan een' schilder zag verkoopen, voor den matigen prijs van vijf en een' halven schelling. Op den 30 Januarij 1817 werd eene vrouw te Wellington verkocht voor den spotprijs van een' en een' halven schelling; terwijl de kooper bovendien nog een kwartje bier ontving, om op de gezondheid des verkoopers te drinken. | |
[pagina 427]
| |
Eene andere vrouw, nog geen twintig jaren oud, werd, met eene ongehoorde onbeschostheid, op den 4 April 1817, met het touw om den hals, naar het vlek Dartmouth gesleept door haren eerloozen echtgenoot, en verkocht voor twee guinjes. Het zigtbaar heftig zielelijden dezer ongelukkige, eerst sedert anderhalf jaar gehuwd, wekte de levendigste deelneming van allen. Te midden van haar ellendig noodlot had zij het geluk, het eigendom te worden van hem, die haar voorheen bemind had. Een postiljon, samuel walis geheeten, bragt desgelijks zijne vrouw ter markt te Canterbury, en bond haar, met een' halster om den nek, aan een' der palen, te zelfden einde dienende voor het vee; waarna zij door hem in het openbaar werd geveild. Een andere postiljon trad toe, om de aldus ten toon gestelde vrouw te koopen, welke hem gelaten werd voor eene gallon (vier flesschen) bier en een' schelling, in tegenwoordigheid van tallooze aanschouwers. De verkooper was slechts zes maanden gehuwd geweest; zijne vrouw telde negentien jaren. Een soldaat, met name toone, met groot verlof te Nottingham zich bevindende, en reden meenende te hebben, om de huwelijkstrouw zijner wederhelft te verdenken, besloot, zich van haar op gezegde wijze te ontdoen; terwijl hij, schoon vruchteloos, nog partij zocht te trekken van zijne waar. Bij opbod werd zij ten verkoop aangeboden, voor drie pence (stuivers) ingesteld, en toegewezen aan een' liefhebber voor zes pence. Zij werd afgeleverd met den halster, onder het gejuich eener groote volksmenigte. Niet alleen de verkoop der vrouwen door hare mans heeft een openbaar gezag; maar ook die der mannen door hunne vrouwen, hoewel zeer zeldzaam, is niet zonder voorbeeld; en, ofschoon de regters den mannelijken verkoop afkeuren, durven zij echter deszelfs nietigheid even min handhaven, als van dien der vrouwen. Eene zaak van dusdanigen ongemeenen aard werd gebragt voor den eersten overheidspersoon van Droghead. Eene vrouw, met name margaretha collins, verklaagde haren echtgenoot, als haar verlaten hebbende, om met eene andere vrouw te gaan leven. De man verklaarde, te zijner verontschuldiginge, dat zijne vrouw van een allerboosaardigst kaakter was; dat zij, in hare woede, hem aan haar, welker eigendom hij thans was, bij verkoop had afgestaan en gele- | |
[pagina 428]
| |
leverd voor twee pence; dat, herhaalde malen, zijne eerste vrouw hem zoo geweldig had gebeten, dat hij, nog na verloop van verscheidene maanden, sinds welke hij reeds haar niet meer toebehoorde, daarvan de merkteekens omdroeg, (welke hij inderdaad vertoonde.) De vrouw, welke hem gekocht had, als getuige geroepen, bevestigde deze daadzaken, alsmede den verkoop, en verklaarde, dat zij dagelijks meer en meer voldaan was over hare aanwinst; dat zij ver meende, dat er geene wet bestond, welke haar konde bevelen van dezelve afstand te doen, naardien het regt der vrouwe, om haren man, met welken zij niet tevreden was, te verkoopen aan eene andere vrouw, welke met hem gediend was, behoorde gelijk te staan met dat des mans, wiens regt te dezen werd erkend, inzonderheid, gelijk in het onderhavige geval, wanneer er eene wederzijdsche overeenstemming plaats greep. De aanklaagster werd zoo zeer verbitterd over het pleit, zoo vol gezond verstand, der koopvrouwe, dat zij, het ontzag vergetende, hare beide wederpartijen in het aangezigt vloog, en, zoo men hen niet had gescheiden, dezelve met hare tanden en nagels zoude verscheurd hebben. Hoe toch laat zich de voortplanting van zulk eene schandelijke gewoonte, uit de eeuwen der barbaarschheid, tot op onze verlichte dagen, overeenbrengen met den Christelijken Godsdienst? Ik waag het geenszins, dit vraagstuk op te lossen; mij bepalende tot de opmerking, dat dit schandelijk gebruik onafgebroken is in stand gebleven; dat het, als 't ware, dagelijks in praktijk wordt gebragt; dat, wanneer eenig overheidspersoon der Graafschappen, van dergelijke verkoopen tijdig onderrigt, dezelve trachtte te beletten, door middel van geregtsdienaars of deurwaarders, het graauw hen altijd heeft verdreven, handhavende hetgeen het als zijn onvervreemdbaar regt aanmerkt.Ga naar voetnoot(*) |
|