Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Mengelwerk.Een blik op de Engelsche geschiedenis, ten tijde van Karel I en Cromwel, ter vergelijking met de Fransche omwenteling.
| |
[pagina 146]
| |
hier, ten aanzien der begrippen, die op de toekomst betrekking hebben, en die altijd zoo magtig zijn bevonden, om dezen of eenen anderen zwaai aan 's menschen geest en 's menschen bedrijf te geven. In Engeland zat de somberste en vurigste godsdienstigheid op den troon - in Frankrijk dartelde de ligtzinnigheid op den ondermijnden grond van verouderde gevoelens. Ja, ware de omkeering van het laatste rijk die van het eerste voorafgegaan, men zou daar nog grootere reden gehad hebben, om het gezag van het aangevoerde voorbeeld te verwerpen. De zeden zelve waren onder de Britten, ten tijde van karel I, zoo zuiver en loffelijk als immer vóór of na, en er kon, inderdaad, bezwaarlijk eenige vrees bestaan, dat de onheilen, uit de schudding van het staatsgebouw onder lodewijk verrezen, bij de hechtheid van den grond, het onbedorven volkskarakter, Engeland zouden kunnen treffen. De uitkomst, echter, vertoont eene zonderlinge gelijkheid aan den oppervlakkigsten beschouwer. Het geweld ten top - de Koning in het openbaar onthalsd - de wederregtelijkste dwingelandij van eenen fortuinzoeker in zijne plaats, tot dat al spoedig de oude orde van zaken met blijdschap wordt hersteld - ziet daar wat ieder weet van het tijdperk, dat ginds eenen cromwel en daar eenen buonaparte boven zijn vaderland, ja ten schrik van Europa verhief. De nadere omstandigheden van Engelands ongeluk zijn intusschen wel niet zoo algemeen bekend; en de gelijkheid vooral, die ook in bijzonderheden, in den gang, de roersels en karakters plaats heeft met de Fransche omwenteling, mag door velen zijn over het hoofd gezien. Het heeft mij althans niet ongepast geschenen, uwe aandacht, nog starendeGa naar voetnoot(*) op het ontzettend tooneel, in Frankrijk gedurende het vierde eener eeuw geopend en door allerlei spelers betreden, eenmaal, als ter vergelijking, te vestigen op de schandvlek der Britsche geschiedenis. Verwacht echter van deze | |
[pagina 147]
| |
schets geene volledigheid, welke het bestek eener voorlezing geenszins duldt - ook geene volkomene grondigheid, welke de weinige tijd, aan de bewerking toe te wijden, niet heeft vergund. Genoeg zij het, en ik ten minste zal dubbel tevreden zijn, wanneer ik u het uur, onder mijn gehoor doorgebragt, slechts niet doe beklagen. Waar het zaad der beschaving eenmaal is uitgeworpen, daar verandert de mensch met den voortspoedenden tijd, en bijna alles, wat om en aan hem is, moet zich mede naar deze verandering schikken. Gelijk de opschietende knaap aan zijn kleed, zoo ontgroeit hij aan de oude leefwijze en staatkunde, aan de oude vormen en wetten der maatschappij. Wat bij eenvoudiger zeden, minder behoeften, geringere mate van nadenken en achterdocht voldoende is, dat baat niet meer, en schaadt zelfs, bij veranderde omstandigheden en nooden. Dit bleek ook ten aanzien der Engelsche staatsregeling, die wel reeds lang vóór het tijdperk, door ons behandeld, de hoogste magt tusschen Vorst en adel en volk scheen verdeeld te hebben, maar die daarbij zeer veel onbepaald had gelaten, en in het bijzonder menige deur opengesteld voor het koninklijk gezag, om weinig minder dan alles aan zich te trekken. Hieruit ontstond aan de eene zijde verlangen ter bepaling, gelijk aan den anderen kant jaloerschheid op het behoud eener nagenoeg volstrekte magt. Karel I was jong, argeloos en tevens ingenomen met zijne hooge voorregten, toen hij, na 's vaders dood, den troon van Engeland beklom. Hij vond het rijk gewikkeld in eenen zwaren krijg met het magtig huis van Oostenrijk, dat toen ook in Spanje heerschte. De schatkist was reeds ledig en 's Konings huis in bijzondere schuld gestoken, door de aanvankelijke kosten om denzelven te voeren. Doch karel wist, dat deze krijg door de natie begeerd, althans door hare vertegenwoordigers in het Huis der Gemeenten ten krachtigste was aangedrongen. Hij twijfelde dus geen oogenblik, of dit huis, waaraan het toestaan der vereischte geldmiddelen was bevolen, zon hem hierin gereedelijk te wille zijn. Hetzelve | |
[pagina 148]
| |
bijeengeroepen hebbende, droeg hij den toestand en de behoefte van het land slechts in algemeene bewoordingen voor, zonder zelfs eene som te bepalen, welke de edelmoedigheid der Gemeenten zeker niet te gering zou maken. Dan, deze zagen juist hier het middel, om den Koning te dringen tot het toestaan van vrijdommen en voorregten, geschikt om den evenaar des gezags meer in het veilige midden te brengen. En de aanwending van hetzelve was te minder moeijelijk, omdat men de som, oorspronkelijk bepaald tot voldoening aan 's Konings beden, twee-, driemaal verdubbelen kon, en dus nog eenen schijn van edelmoedigheid aannemen, terwijl echter de tegenwoordige nood niet voor het geringste deel vervuld kon heeten. De tijd had de waarde van het geld verminderd, de uitgebreidheid van s lands behoeften doen toenemen, en inzonderheid het tegenwoordige oogenblik vorderde meer dan gewone hulp. De jeugdige Vorst stond verzet over een antwoord, dat hem bespotting scheen. Hij gevoelde al de onbillijkheid van zich te onttrekken aan eenen oorlog, diēn zij zelve gewild hadden. En, het zij hij den waren grond der zake niet bevroedde, of wel de onheuschheid van zulk een' kunstgreep, ten einde hem te beperken in zijn aangeboren gezag, van geen tweede Parlement verwachtte, hij liet het tegenwoordige eensklaps scheiden, om welhaast een ander bijeen te roepen. Hier droeg hij zijne nooden met meer bepaling en met de meeste klem voor; doch de uitslag was weinig gelukkiger. Het ontbrak, het is waar, den Engelschen Monarch niet geheel aan middelen, om zich geld, buiten de toestemming van het Parlement, aan te schaffen. Maar het heffen van belastingen is op zichzelve niet zon ler hatelukheid; en in een land, waar men het als een voornaam voorregt beschouwde, dat de natie geene uitgaven deed, dan waarin zij zelve, bij monde der Gemeenten, had toegestemd, moest dit voor den Koning, niet gerugsteund door zulk een gezag, dubbel hatelijk zijn. Karel besloot echter hiertoe zijne toevlugt te nemen, en | |
[pagina 149]
| |
zich, zoo veel mogelijk, te ontslaan van het opzigt van Parlementen, die enkel schenen bijeen te komen om hem te berispen en te beknibbelen in zijn gezag. Dan, de uitgeschrevene belastingen kwamen tragelijk in, en vonden allerlei tegenwerking; terwijl tevens de oorlog ongelukkigen voortgang had, en al kostbaarder en kostbaarder werd. Om deze reden kon de Koning eindelijk niet nalaten, de beide huizen wederom te vergaderen, ten einde het noodige te verkrijgen. En nu waren de gemoederen des te meer verbitterd; de toon der berisping en de vorderingen ter beperking van het oppergezag klommen hoe langs zoo hooger. Karel meende wel nu en dan met geweld te moeten doorslaan, door de stoutste aanvoerders bij den kop te vatten; maar ook dit liep geheel tot zijn nadeel uit. Zoo worstelden deze twee magten tegen elkander met eenen uitslag, die al minder en minder twijfelachtig werd. De Koning had geenen anderen, aanmerkelijken steun, dan van zijne staatsdienaren en vrienden, met de hooge geestelijkheid; terwijl de overige Lords óf het vuur, in het Lagerhuis ontstaan, vlijtig aanbliezen, óf het ten minste met vreugde zagen branden. Maar buckingham, 's Vorsten voorname gunsteling, stortte of liet hem ten minste in allerlei nieuwe bezwaren; terwijl diens eigen aanzien, te onvoorzigtig gebezigd om vrienden en aanhangelingen met rijke inkomsten te overstroomen, den Koning dagelijks deed verliezen in gunst bij het volk. Karel was te eerzuchtig om den begonnen krijg met schande op te geven; de dwaasheid zijns Ministers haalde hem zelfs nog eenen nieuwen op den hals; en de leiders in het Huis der Gemeenten wisten niet alleen het meeste voordeel te doen met de verlegenheden, waarin hij zich aldus hoe langs zoo meer wikkelde, maar hunne eigene uitzigten en begeerten naar vrijheid namen in gelijke mate toe. Verbittering en schroom bij het opgemerkte misbruik, de willekeur van het koninklijk gezag, dat het hunne nu reeds gedurig ter zijde stelde, deden de vaderlandsche geestdrift in de besten zelfs al hooger en hooger rijzen, en zich tevens verspreiden door alle standen. | |
[pagina 150]
| |
De opgenoemde redenen hadden echter de zaken nim mer tot dat uiterste gevoerd, waartoe zij in het vervolg geraakten, zoo niet andere omstandigheden zich hiermede hadden vereenigd. Er had geene bijzondere drukking van den gemeenen man plaats; het volk was niet ongelukkig; en in zoodanig geval is hetzelve weinig gewoon, zich met staatzaken te bemoeijen, of zich om den strijd over voorregten van onderscheidene standen veel te bekreunen. Maar zoo veel te eer is de geestdrift der onkundige menigte te ontvlammen, wanneer het eenen godsdienst geldt, waarop zij geleerd heeft den hoogsten prijs te stellen. Ieder weet, hoe zeer de hervorming door luther en zijne volgelingen geheel Europa in beweging bragt; welk een worstelstrijd, gekenmerkt door onderlingen haat en vervolging, daaruit ontstond; hoe het natuurlijk gevolg hiervan was, niet slechts schroom, mistrouwen en naauwgezette jaloerschheid op hetgeen elk voor waarheid hield, maar ook zoodanig uiterste in het zuiveren der kerk, dat met de beelden en sieraden ook de orgels hier en daar verbannen werden, en de bevalligheid der uiterlijke voordragt zelve in geenen geestelijken redenaar werd geduld. In Engeland, echter, was de hervorming door Koning hendrik ingevoerd uit misnoegdheid op den oppersten Kerkvoogd veeleer, dan uit eigene zucht tot de nieuwe leer en gebruiken. Hij had, uit dezen hoofde, zeer veel geeerbiedigd van hetgeen elders mede verworpen werd; kerk en priester behielden alwat den godsdienst eenen zinnelijken indruk kon bijzetten - bepaalde gebeden en gezangen, op eene vastgestelde wijze, onder amens en buigingen der gemeente, voorgedragen, hadden plaats - en ook de rangen en hooge titels, onder de geestelijkheid ingevoerd, bleven de steun eener heerschappij in het heilige, aan welker hoofd de Koning zelf stond. Naderhand was er als eene eb en vloed des godsdienstigen geloofs op dit eiland. Vorsten of Vorstinnen, den ouden of den nieuwen godsdienst toegedaan, wisselden elkander af op den troon; en de vervolging onder de regering eener maria, Rome ten sterkste genegen, had weder- | |
[pagina 151]
| |
wraak en strenge bepalingen ten gevolge onder andersdenkende regenten. Ja, het volk was ook met de uiterste gestrengheid niet ligt voldaan noch gerust gesteld. Deszelfs afkeer van alles, wat den reuk des verworpen bijgeloofs met zich voerde, kende maat noch perk. En diegenen, welke zich afscheurden van het algemeene ligchaam der Engelsche kerke, om genootschappen op te rigten, meer geschoeid op de algemeene leest der Protestanten in andere gewesten, vonden zeer veel gunst en aanhang bij den grooten hoop. Karel, daarentegen, trad in het spoor zijns vaders, met hem ten oogmerk hebbende, alles te brengen op eenen vasten voet, de plegtigheden der openbare kerk naauwkeurig te regelen, en vooral niet te zeer naar de naaktheid der Dissenters te doen overslaan. Zij beiden waren, over het geheel, der Roomsche kerke vooral niet minder gunstig, dan die der overige afwijkelingen van het algemeen geloof in Engeland, en wenschten allen door gelijke verbodswetten te beperken. Hunne huwelijken met Vorstinnen van den eerstgenoemden godsdienst - het begrip, dat troon en altaar elkander ten steun konden verstrekken, wanneer het gezag der hooge geestelijkheid over de kerk besliste, en de buitensporige en gevaarlijke gevoelens, door sommige geestdrijvende aanhangen gekoesterd, maken dit zeer natuurlijk. Dan, juist deze omstandigheden waren ten uiterste geschikt, zoo wel om het volk als deszelfs hoofden te doen vreezen - het eerste voor de hernieuwing van het Pausdom, de anderen tevens voor den ondergang der burgerlijke vrijheid. Inderdaad, was karel de verklaarde vriend der Bisschoppen, des gezags en der plegtstatigheid in de kerk, de Bisschoppen stonden, op hunne beurt, de volstrekte koninklijke magt in het openbaar voor, de geestelijke Lords vlogen van zijne hand, en tot hunne beurs toe stond voor zijne dringende nooden open. Ziet daar, M.T., de wind, die de zee der partijschappen hoog deed gaan, en van welken men zich inzonderheid bediende, om het gansche volk in den twist te doen deelen. De lagere geestelijkheid | |
[pagina 152]
| |
blies door het geheele land den haat en het mistrouwen tegen den Koning aan. Bij elke verkiezing tot leden van het Parlement werden stouter en gevaarlijker vijanden van het gevestigde gezag gekozen. En het Londensche gemeen vooral stond den drijveren welhaast volkomen ter hand. De Koning had ten laatste besloten, zich niet meer met geweld te kanten tegen eenen stroom, de hem blijkbaar te magtig was. Hij wilde alles toegeven, wat slechts kon bestaan; hij deed dit werkelijk, onder eene oogenblikkelijke, luide toejuiching. Maar het was te laat, om eene wonde, tot hiertoe door zoo scherpe middelen aangetast, thans met zachte te genezen. De begeerten, de achterdochtigheden en het gevoel van eigene kracht waren te sterk geworden in het Huis der Gemeenten. Men beschouwde alle toegevendheid als zwakheid, als eene voorzigtige schikking naar den gang der dingen, om zich te zijner tijd te herstellen en te wreken, en maakte elken afstand des Konings van een zijner voorregten slechts tot eenen grondslag van nieuwe vorderingen. Buckingham was voorheen door eenen misnoegden vermoord; strafford, zijn nieuwe, betere vertrouwde vriend en dienaar, werd thans openlijk beschuldigd van hoogverraad, te regt gesteld, ter dood veroordeeld, en den ongelukkigen Koning de goedkeuring afgedwongen van dit wreede en verschrikkelijke vonnis. Na hetzelve teekende hij, zonder vele aarzeling, het besluit, dat aan de uitoefening zijns gezags den laatsten slag moest toebrengen. Het bestond hierin, dat het Parlement niet meer zou kunnen gescheiden worden, zonder deszelfs eigen wil en toestemming. Van nu af aan was alle evenwigt verbroken; en wijze gematigdheid bij de vertegenwoordigers des volks, of geweld van den kant des Konings, eigenlijke krijg tegen zijne oproerige onderdanen, waren de éénige nog onbeproefde middelen, om de zaken tot een goed einde te brengen. Er verhief zich inderdaad meer dan ééne stem voor het eerste. De waarheid was, dat het koninklijk gezag thans van alle gevaarlijk overwigt volkomen was ont- | |
[pagina 153]
| |
daan. Een edelmoedig gebruik van de verworvene magt door de beide huizen zou karel geheel gewonnen, en door dankbaarheid nog meer bevestigd hebben in de verwerping van alle gedachten aan wraak of listige ontduiking der gemaakte voorwaarden. Zijn karakter mogt hun hieromtrent een derde waarborg zijn: want hij was, inderdaad, een deugdzaam man, afkeerig van wreedheid, en getrouw aan zijne beloften. Zijne gehechtheid aan vrouw en kroost en vrienden is waarlijk verteederend; en zelden beklom welligt iemand den troon, die daarenboven zoo vele beschaafdheid, zulk een geoefend verstand met zoo vele waardigheid en zoo reine zeden vereenigde. Dan, de belustheid op een' geheel nieuwen vorm van regering was bij velen te diep ingedrongen. Het zij waarachtige zucht tot vrijheid, aangevuurd door het voorbeeld van dit land, hetgeen toen zijnen schoonsten bloei bereikte, en gerugsteund door het denkbeeld, dat Koningen nooit verzuimen zouden, de verlorene magt van tijd tot tijd weêr aan zich te halen - het zij nog meer zucht om zelve te regeren, en al hooger en hooger in magt te klimmen, dezen lust had doen ontstaan; zoo veel is zeker, dat zij, die in het godsdienstige bekend stonden onder den naam van onafhankelijken, en die gelijke denkbeelden in het staatkundige koesterden, thans reeds grooten invloed hadden in het Huis der Gemeenten; terwijl het Hoogerhuis, gedwongen door het gemeen, verlaten door de meeste en achtbaarste leden, en zelfs met minachting behandeld door het andere, weinig meer dan eene schaduw van gezag bleef vertoonen. De burgeroorlog werd beproefd. Dat verschrikkelijk vuur ontvlamde op den zoo gezegenden bodem, en verteerde duizenden menschen in onderlingen broedertwist, om eindelijk op de zegepraal der ongeregtigheid uit te loopen, en het kwaad in erger te herscheppen. De Koning, Londen verlaten hebbende, vond elders meer gunst en aanhang. De adel, het jammerlijk uiterste ziende, waartoe alles verviel omringde hem met hoopen. Om het ontzag voor den naam van Parlement, de meest wettige magt | |
[pagina 154]
| |
in 's volks oog, niet tegen zich te hebben, werden elders vergaderingen door karel bijeengeroepen; terwijl zijne vijanden in de hoofdstad op hunne beurt gelijke list bezigden, handelende in 's Konings naam, door de beide huizen vertegenwoordigd. De voordeelen waren verdeeld, de kans des oorlogs afwisselend; en mogelijk ware de uitslag voorspoedig geweest voor 's Konings zaak, indien hij óf enkel met Engeland had te doen gehad, óf minder ongelukkig was geweest ten aanzien van gebeurtenissen, die oorspronkelijk geen verband hadden met den tegenwoordigen twist, en echter zoo veel bijdroegen om dien te beslissen. Schotland had zich te allen tijde allerafkeerigst getoond van het juk der plegtigheden en rangen in de kerk, op welke karel, uit overtuiging niet min dan uit staatkunde, zoo zeer was gezet. De jaloerschheid tegen allen Engelschen invloed, de onafhankelijkheid des hoogen adels, en de dweeperij des volks, in dat minder beschaafde land, worstelden daar met alle zijne pogingen; ja, hielden zich eindelijk niet tevreden met eigene bevrijding van het opgedrongene, maar waren zeer genegen, hunne kerkzeden aan anderen op te dringen. Zij bestreden den Koning tot op den Engelschen bodem; en het Londensche Parlement, wel verre van dit tegen te gaan, reikte hun de broederhand. Ierland was altijd getrouw gebleven aan de kerk van Rome. Hetzelve was om deze reden, gevoegd bij zijne natuurlijke woestheid, steeds onrustig en eene hagchelijke bezitting voor Engeland geweest. Het was echter thans in rust - Engelsche, protestantsche volkplantingen, overal gevestigd, zouden het meer en meer beschaven - strafford had als Lord Luitenant aldaar het meeste goed gesticht en grooten lof nagelaten. Het kon niet missen, dat deze natie den Koning oneindig gunstiger moest zijn, dan aan het onverdraagzame Parlement. En met reden sloeg hij op de Ieren een oog in den uitersten nood, als die, voor de belofte van volkomene bescherming en ondersteuning van hunnen godsdienst, gaarne alles zouden doen, om hem bij te staan tegen zijne oproerige onderdanen. Doch | |
[pagina 155]
| |
juist in dezen zelfden tijd ontstond er eene zamenzwering in het genoemde land, die, bij de zorgeloosheid der gezaghebbers, in volle vlam uitbarstte en op de verschrikkelijkste wijze voortsloeg. Meest alle de Engelschen werden wreedaardig vermoord, en het opgedrongen gezag met voeten vertreden. Er was thans niet alleen geene hulp van dit volk te hopen; het geval strekte bovendien, om den afkeer van het katholieke geloof in Engeland gedurig te doen toenemen, en de vreeze te billijken, welke de volksleiders gestadig voorwendden, alsof ik weet niet welke komplotten het leven der braven bedreigden. Ja, men schaamde zich niet, den Koning te doen voorkomen als de oorzaak en bewerker van dit verderf. Door alle deze omstandigheden gebeurde het, dat karel ook in dezen derden worstelstrijd bezweek. Eerst, namelijk, had hij zijn koninklijk gezag voor zichzelven willen doen gelden; daarna had hij het met toegevendheid en onderhandelingen beproefd, en eindelijk in openbaren oorlog. Hij nam zijne toevlugt bij de Schotten, van welke hij, als de oudste onderdanen zijner familie, en die niets meer op hem te vorderen hadden, nog de meeste gunst verwachtte. Doch zij leverden hem aan zijne bittere vijanden uit; en, terwijl hij door dezen met een uitwendig vertoon van onderdanige hulde bleef behandeld worden, bevond hij zich met der daad in de onaangenaamste gevangenschap. Het Parlement, of liever het Huis der Gemeenten, zegepraalde nu volkomen. Deszelfs hoogste, volkomen gezag, als de regering des lands, scheen onbetwistbaar. Doch inderdaad was het eene rijpe vrucht, gereed om geplukt te worden - een beeld, dat lang genoeg had bestaan, om de oogmerken der aanvoerders te bereiken - eene schaduw der wezenlijke magt, doch zonder dat het dit wist, en zelfs moedig genoeg tot eene poging om zich van die lastige wezenlijkheid te ontdoen. Gij moet zelve reeds lang gevraagd hebben, M.H.: ‘maar, waar was dan het leger, den Koningen anders zoo gereed ter hand staande, om alle oproerigheden te bedwingen?’ De krijgs- | |
[pagina 156]
| |
magt van Engeland, minder uitgebreid dan in de koningrijken van het vaste land, bestond uit militie en gewone soldaten. Doch de eersten hadden van den beginne af aan de partij der City, des algemeenen volkshoops van Londen, gekozen; en de laatsten, in verschillende graafschappen verdeeld, hingen meer aan de Edelen, die daar het krijgsbewind nevens het burgerlijke voerden, dan wel aan den Koning. Daarenboven waren zij mede besmet met den geest van godsdienstige dweeperij, welke de eeuw kenmerkte. En dit was vervolgens een nieuw middel geweest in de hand hunner oversten, om hen, gedurende den burgerkrijg, al naauwer en naauwer aan zich te verbinden. Velen van dezen gingen hunnen onderhoorigen zoo wel voor in het gebed als in den strijd, en oefenden hen niet minder in den krijg tegen alle booze magten, dan in dien tegen den vijand. Bij alle zucht voor het geestelijke, nogtans, verliezen de menschen, en vooral die van zoo weinige verheffing der aandoeningen, het wereldsche maar zelden geheel uit het oog. Alzoo was ook geen geringe grond van der soldaten weinige aanhankelijkheid aan den Koning geweest, dat hij, door het Parlement telkens teleurgesteld in zijne vorderingen, buiten staat was om hen naar behooren te voldoen. En ook nu weêr hadden zij achterstallen te vorderen; waarop zij met niet weinig klem en luidruchtigheid, als de eigenlijke verlossers van het vaderland, meer en meer aandrongen bij het Parlement. Dan, alvorens tot eene gebeurtenis over te gaan, die, als het midden tusschen oorzaken en gevolgen, de belangrijke ontwikkeling van het groote treurspel in zich behelst, moeten wij u iets nader bekend maken met de voornaamste spelers op dit nieuwe tooneel. Gelijk de springveer, door welke het gansche rijk, als 't ware, werd in werking gebragt tegen zijnen eigen' Koning, voornamelijk schuilde in godsdienstige gevoelens, zoo moeten wij de staatkundige partijen ook hiernaar inzonderheid verdeelen. De koningsgezinden en gematigden onder den adel hielden zich aan de gevestigde, Engelsche kerk - de grootste menigte der bestrijders van karel deed belijdenis | |
[pagina 157]
| |
van den protestantschen godsdienst, zoo als die in de meeste hervormde landen geleerd en geoefend werd, zonder rangen, zonder plegtige gebruiken, maar vol gestrengheid en brandenden ijver - de overigen, minder in getal, maar stout en vurig en listig, koesterden allerlei wilde denkbeelden, in het godsdienstige zoo wel als staatkundige. Onder de laatsten rangschikte zich olivier cromwel; een naam, met welken deze gansche geschiedenis besloten, en een geheel tijdperk bestempeld wordt. Hij was een man van slechts middelmatige afkomst en bezitting. Een bijzondere twist tusschen zekeren adellijken landheer en de inwoners zijner streek deed hem het eerst min of meer bekend worden als een moedig en bekwaam man. Voorts blijkt het, dat hij zich al vroeg onderscheidde als een onverdraagzaam ijveraar tegen de Katholieken. En eenmaal behoorde hij onder diegenen, welke zich naar Amerika wilden begeven, om volkomene vrijheid des gewetens te genieten. Ongelukkig werd, juist op het oogenblik zijner inscheping, dat verhuizen door karel verboden. In het vervolg werd hij benoemd tot lid des Parlements; en, reeds meer dan veertig jaar oud, gordde hij in den burgeroorlog het krijgszwaard aan, om zich welhaast tot den gevaarlijksten, dubbelen bestrijder van 's Konings zaak te vormen. Het is even moeijelijk, een juist begrip van zijne bekwaamheid als van zijne gevoelens, van zijn hoofd als van zijn hart te maken. Raadplegen wij zijne woorden, zoo is alles duisterheid en verwarring; zien wij op zijne daden, zoo straalt overal helderheid en orde door ter bereiking en behouding van zijn doel. Zien wij hem handelen, de meest verhitte geestdrijverij schijnt kenmerk en drijfveer; maar letten wij op het einde en enkele geheime bedrijven, zoo laat zich de fijnste en koelste list en staatzucht geenszins miskennen. De waarheid moge zijn, dat hij teffens woest en schrander, dweeper en bedrieger was, en juist hierdoor berekend voor den tijd en de plaats om eene rol te spelen, welke hem nergens elders mogelijk zou zijn geweest. | |
[pagina 158]
| |
Deze man en zijn aanhang vermogten reeds veel in de vergadering, die Engeland thans regeerde, en nog meer in het leger, dat die vergadering gemakkelijk over kon. Doch hun zoeken was, alles te vermogen, en door de krijgslieden het staatsligchaam dadelijk te vernietigen. Hiertoe was het noodig, dat geene voorname ambten, vooral in het krijgswezen, aan andere dan hunne handen bleven toevertrouwd. Het bedrog wist door middel der geestelijkheid hiertoe te geraken, daar 's volks welgegronde klagten en jaloerschheden hetzelve, gelijk doorgaans, van kwaad tot erger voerden. Over ongewone en zware vorderingen in geld was de Koning eerst aangevallen en bij de menigte in haat gebragt; maar sedert waren de heffingen veeleer vermeerderd dan verminderd. Uit wangunst over de verrijking van 's Konings gunstelingen door opeengestapelde waardigheden waren de luidste klagten aangeheven door dezelfde mannen, die nu de voordeeligste ambten op den duur aan zich behielden of aan hunne vrienden toedeelden. Op eenen algemeenen vast- en bededag werd aan de meest gezochte leeraars, die juist de heethoofdigsten waren, in stilte ingeblazen, zich hierover openlijk te beklagen, en den belemmerden voortgang der goede zaak, met alle 's volks rampen, stoutelijk toe te schrijven aan de zondige en vleeschelijke gezindheid der gezaghebbers, ja God te bidden, dat Hij hunne oogen openen en hunne harten treffen mogt over eene zoo zware zonde. Des daags daaraan betuigden cromwel en anderen in de vergadering, dat zij ten sterkste getroffen waren door deze vermaning, schreven zelfs de eenstemmigheid der predikers op dit stuk aan de ingeving des Geestes toe, en, zelve voorgaande, drongen zij door, dat elk lid des Parlements vrijwillig afstand deed van zoodanige waardigheid of bevelhebberschap, als hij mogt bekleeden. Toen het echter aan de uitvoering kwam, zorgde cromwel, afwezig, bij het leger te zijn; en de man, in wiens handen nu het hoogste gebied der armee overging, doch die inderdaad door hem werd geregeerd, zond een dringend verzoek in, dat hij van cromwel's hulp | |
[pagina 159]
| |
niet zoo eensklaps mogt verstoken worden. Deze bleef, onder verschillende voorwendsels, daarna gedurig aan, en ontwikkelde de meerderheid van zijnen sluwen en stouten geest op eene wijze, die beide den staatsman en soldaat misleidde, bezigende hij den laatsten eerst tegen den anderen, om hem daarna almede tot zijnen wil te dwingen. Thans is de grond gelegd tot openbaar geweld. Welhaast trekt het leger op tegen het Parlement, en speelt eene gelijke rol ten aanzien van hetzelve, als dit ligchaam jegens den Koning had gespeeld. Eerst beperkt in zijne magt, beroofd van zijne beste en moedigste leden, wordt het daarna geheel weggezonden. Een nieuw ligchaam vervangt het verworpene, zelf oneindig verwerpelijker dan het oude. Na vele gebeurtenissen, afwisseling van lot en hoop voor den ongelukkigen Koning, nieuwen burgerkrijg en oorlog met de Schotten, afkeerig van de thans heerschende denkwijze, wordt karel eindelijk teregtgesteld, veroordeeld, onthoofd! Nu wordt het gansche gebied in een volkomen gemeenebest herschapen. Het roer der regering gaat op nieuw over in andere handen, uit de heffe des volks gekozen, om louter werktuigen van cromwel te zijn. Gewelddadig- en wreedheden van allerlei soort worden gepleegd. De overmoed doet deze ellendigen eindelijk vergeten, dat zij slechts schimmen tegen den wand zijn, die geenerlei eigen wezen bezitten. Zij verdwijnen voor zijne magt, die thans met eigene handen de teugels aanvaardt, en zich ziet toegejuicht door bijna het geheele volk, dat nu een einde aan de ellende hoopt. Eene soort van staatsregeling wordt gevormd, die zijne magt bepaalt; maar, gebrekkig bevonden, op nieuw door eene andere vervangen. Gaarne had hij den koninklijken titel aangenomen; maar, door schroom teruggehouden, vergenoeg hij zich met dien van Beschermer, welke thans niets minder beduidde. Alzoo heerschte hij met al de klem van een wettig gezag. Alles zweeg en bukte binnenslands. Alles huldigde en ontzag hem naar buiten, waar hij de magt en roem van Engeland ten toppunt voerde. Geen schijn van vrees voor verandering bestond ge- | |
[pagina 160]
| |
durende zijn gansche leven. Doch, hoe vreedzaam de opperste magt overging in handen van zijnen zoon, deze, niet in staat de teugels van het ros te besturen, dat zijn vader in vollen ren listig had weten te omwoelen en met behendigheid te rijden, zag zich welhaast af- en teruggeworpen in het niet, waaruit hij pas was opgekomen. De gedwongen toestand had een einde - Engeland hernam eerst zijne vrijheid en daarna zijnen Koning. Met uitbundige vreugde werd hij ingehaald, die zijnen verworpen en vermoorden vader toch geenszins evenaarde in edele Vorstendeugd. Geheel Europa deelde in deze vreugde; want overal was de hulde voor den woesten gelukzoeker gedwongen en met weêrzin betaald. Lang, echter, gevoelde Brittanje nog de smarten, na zulk eene verscheuring van alle banden, zulk eene verwarring in alle de deelen van het staatsligchaam natuurlijk te wachten. Gij weet, dat het daarna nogmaals zijnen Koning, schoon niet het Koningschap en eene wettige opvolging, verwierp. Doch zou het te ontkennen zijn, dat deze stormen ten laatste ook heilzame vruchten hebben doen zien - dat de grondwet van Engeland, zoo algemeen bewonderd, aan dezen tijd van onrust vele zuivering en bepaling heeft te danken? Voorwaar, dit is ons heil onder Gods albestuur, dat ook onze rampen, onze dwaasheden zelden geheel nutteloos blijven voor volgend geluk! Letten wij nu op eenige voorname gelijkheden in de Engelsche en Fransche omwenteling, die u misschien niet zoo terstond mogen zijn in het oog geloopen. Noch karel noch lodewijk verdienden hun lot; maar, beiden even min berekend voor het bestuur bij zoodanige staatsorkanen, waren welligt in gewone tijden even goede regenten geweest, als zij uitmuntende menschen, teedere echtgenooten en vaders waren. De eerste bron van beider ongeluk was eene ledigheid en schuld der staatskasse, die hun geenszins kon te laste gelegd worden. Trouwens, wat stoort overal het onderling vertrouwen en den vrede zoo gemakkelijk, of verlamt steeds zoo ligt het gezag, als gebrek aan geld? | |
[pagina 161]
| |
In beide gevallen werd deze gelegenheid door bekwame mannen aangegrepen, met de loffelijke bedoeling, om de regten en vrijheden des volks des te meer te verzekeren. Doch, kwade raad aan de eene, verhitting aan de andere zijde, en inzonderheid het onverstand en de slechte bedoeling van sommigen, gerugsteund door het onkundige volk, dreven de zaak, zoo hier als daar, tot een ongelukkig uiterste. In Engeland, zoo wel als in Frankrijk, had men de achting voor en het vertrouwen op den vastgestelden godsdienst en de wettige leidslieden des volks verworpen, om door verhitte leugenprofeten, het zij met opzet of uit onkunde, tot allerlei gevaarlijke uitersten gevoerd te worden. In den eenen als in den anderen staat wond men het volk op door verdichte gevaren en ingebeelde zamenzweringen, en dwong wederom de welgezinden door het geschreeuw van het gemeen, der hoofdstad vooral. Beide keeren zegepraalden de dwaasheid en de ondeugd, die geene middelen ontzien, en gingen de ordeloosheid en verwarring ten laatste in de gestrengheid en het geweld van eenen enkelen over. Telkens eindigde de gebeurtenis met terugkeering tot het oude; en, na zoo veel bloeds en schats gespild te hebben, verheugde zich een ieder, slechts eenmaal wederom te zullen komen tot de vroegere rust. Wie kan de treffende overeenkomst in deze en vele andere opzigten bespeuren, zonder de onvoorzigtigheid op te merken, om eene bestaande orde van zaken ooit met ruwe handen aan te tasten? Ja, wanneer het erkende gezag is ter zijde geschoven, dan schijnt ieder even na, om deszelfs plaats te vervullen, en er ontstaat een onmisbare wedstrijd, waarin list en geweld meest altijd zullen zegepralen. Het vooruitzigt zelve op zulk eene omkeering lokt al terstond de staatzucht van ondernemende geesten uit. En bezwaarlijk mist het hun, door het aanblazen van den twist, het opwinden der geestdrift en het zaaijen van misleidende denkbeelden, de onrust op het hoogste te doen stijgen. Dan is hun tijd gekomen; het is de ure en de | |
[pagina 162]
| |
magt der duisternis; in troebel water visschende, gaat de ondeugd door met vetten buit. En, het zij zij dien behoude, of welhaast weêr af moet staan aan listiger bedrieger en grooter geweldenaar, het ongelukkig volk wint bij de ruiling niet. O, dat de natiën zich spiegelen aan twee landen, de schitterendste paarlen aan Europa's kroon! Maar dat ook de Vorsten zien op het lot van twee hunner allerluisterrijkste broeders, ten einde de nederigheid, bescheidenheid en voorzigtigheid niet uit het oog te verliezen. En wij, M.H., lezen wij de geschiedenis, om van haar allerlei wijsheid te leeren. |
|