stelt zich voor mijne verbeelding gelijk eene volkomene en voltooide zaak, en ik omvat hetzelve met een' enkelen oogslag en een' blik van voldoening, zoo als men een schilderstuk of een fraai standbeeld betracht. Bij het beschouwen van dit ideaal voortbrengsel ontwaar ik een genot, hetwelk ik niet kan beschrijven, en hetwelk niet kan worden overtroffen dan door dat, hetwelk ik gevoel, wanneer vervolgens, door de volvoering, dit zelfde voortbrengsel is verwezenlijkt.
Hetgeen aldus in mijne verbeelding is geschapen, deze toevioed van levendige en aangename beelden, welke aldaar gelijk een droom is voortgebragt, blijft daar voor altijd gevestigd. Te dezen opzigte geniet ik eene andere weldaad, welke mij de Hemel verleende; eene weldaad, niet min kostelijk dan de eerstgemelde. Inderdaad, wanneer ik mij vervolgens bezig houde met mijne idéën op het papier over te brengen, haal ik uit mijn geheugen, als uit een' zak, (zoo mij deze vergelijking geoorloofd zij) alles, wat zich daar opeengehoopt vindt. Deze bewerking is gemakkelijk; want, geheel de innerlijke arbeid, gelijk ik zeide, voltooid zijnde, is deze tweede bewerking weinig anders dan werktuigelijk, en het is gevolgelijk zeer zeldzaam, dat mijn arbeid anders wordt op het papier, dan hij was in mijn hoofd. Weinig raakt het mij, of ik gestoord worde in deze bezigheid: wat ook om mij heen geschiede, ik schrijf maar voort, en ik kan zelfs praten, wel te verstaan intusschen, dat het gesprek alleen over alledaagsche onderwerpen loope, over regen en mooi weder, bij voorbeeld.
Maar zoo gij mij vraagt, waardoor de werken, welke ik maak, van mijne hand zulk eenen vorm, zulk een karakter ontvangen, welke dezelve onderscheiden van die van andere Componisten, en te weeg brengen, dat men dezelve terstond herkent voor die van mozart, dan antwoord ik, dat zulks waarschijnlijk aan dezelfde oorzaak ligt, welke maakt, dat mijne oogen of mijn mond van zulk eenen vorm en zulk eenen omvang zijn, welke dezelve onderscheiden van die van elk ander individu; want ik leg mij niet toe op oorspronkelijkheid, en ik zou zelfs verlegen zijn te zeggen, waarin de mijne besta; hoezeer het mij geheel natuurlijk voorkomt, dat, gelijk ieder mensch een gelaat heeft, hem bijzonder eigen, hij ook verschillend georganiseerd moet zijn in alle andere opzigten, zoo wel uit- als inwendige.
Mozart.