kwaad bij de lagere volksklasse doen geboren worden. Zij bekreunen zich, namelijk, maar al te dikwijls luttel om hunne kinderen; en niet zelden hoort men het hartverscheurende woord tot een kind: ‘Gij zult mij weldra niet meer tot last zijn.’ Dikwijls reeds in het achtste, negende levensjaar worden de ongelukkige, onopgevoede jongens en meisjes zee goed als ter deure uitgeworpen: het grootste gevaar loopen altijd de meisjes; de jongens, luchthartig en door ontbering eerder gewekt uit de gelukkige droomen der kindschheid, komen veelal in de werkplaatsen wèl te regt; maar de meesten leeren eerst lezen en schrijven, op eigene kosten, wanneer zij geld verdienen.
De doodelijkste plaag der familiën te Parijs zijn de Minnen. Meer dan de helft der kinderen sterven, bij mangel aan moederlijke verzorging en vaderlijke hoede. De vrouwelijke middelen van bestaan, welke even talrijk zijn als die der mannen, vergunnen niet, de kinderen bij zich te houden; en het ontbreekt aan ruimte in de huizen, om minnen in de stad te hebben, wanneer men daartoe het vermogen bezit, en ook de minnen zelve hare woningen konden verlaten. Den gevoeligen vreemdeling bloedt het hart, wanneer hij verneemt, dat dagelijks meer dan vijftig hulpelooze schepseltjes aan de armen der moeders ontrukt en uit het heiligdom gestooten worden, hun door het geboorteregt, door het regt op de wieg en bakermat, waar zij het bestaan ontvingen, aangewezen. De onbarmhartigheid der geheele ontzaggelijke bevolking, welke de Hoofdstad bewoont, is tot eene nationale gewoonte geworden. Het is pijnlijk, aan de twee of drie dagen na de geboorte te denken, welke men aan den zuigeling en de van het land als minne gehuurde en meestal onbekende boerin ter naauwernood vergunt, om het arme zwervers-pakje voor den kleinen banneling klaar te maken; ja ontzetteud, bij het oogenblik der afreize, welke over leven en dood beslist, stil te staan Men poogt, wel is waar, wanneer daartoe middelen voorhanden zijn, de min door een ruim en gastvrij onthaal te winnen; maar men kan het laatste maal der minne kwalijk anders noemen dan het beulsmaal des zuigelings. Het gebeurt somwijlen, vooral des winters, dat deze niet eens de reis doorstaat; maar wanneer hij al behouden overkomt, zoo bekomt hij van nu af aan gemeenlijk slechts een half aandeel, even alsof de Godheid zelve niet reeds, door het zeldzame van tweelingen, hare heilige inrig-