den voor elken dag der week; voorts, gebeden bij de viering van den openbaren Godsdienst (beter, betreffende deze, want er is ook een gebed onder vóór het kerkgaan en een als men thuis is gekomen); eindelijk, gebeden voor verschillende standen, jaren, omstandigheddn, en betrekkingen des levens, (b.v. ook voor mistrouwden; vóór, op en na de reis; om goed weder; gebed eens blinden, ezv.) Bij dit laatste is de belangrijke aanteekening gevoegd, dat het den blinden moet voorgelezen worden, en ook voor een' dooven bruikbaar is.
Was nu aan Gebedenboeken zulk eene behoefte, dat daarin uit Duitschland voorziening moest geschieden? Er zijn er veel te veel, en buiten zoodanig een konde men het vooral wel stellen.
In verscheidene daarvan misten wij de bede om Gods vergevende goedheid. Mag die door eenen bidder nagelaten worden?
Achter een gebed vóór het kerkgaan staat een gebed in de kerk. Is dat, na het eerste, noodig? Zoude er dan niet nog een gebed in de kerk, eer men naar huis gaat, volgen moeten, dat we ook wel eens zagen? Is het een en ander niet strijdig met de deelneming aan hetgeen in de kerk gemeenschappelijk geschiedt? De vrome Loosduinensche Leeraar van eyk was van de meening, in deze vragen te kennen gegeven, niet vreemd. Recensent vergoedt zich de spijt, waarmede hij alweêr van een Hoogduitsch werk de onnoodige verschijning aankondigde, door de gelegenheid waar te nemen, om het gulden boeksken van van eyk, Onderrigt omtrent het bidden, te Amsterdam, bij saakes, in 1817 uitgegeven, tegenover hetzelve, aan te prijzen.