| |
De Protestant en de Roomsch-katholijke zich vereenigende in de Kerk van Christus. Door J.C.A. Sander. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1826. In gr. 8vo. 218 Bl. f 1-80.
Eris mihi magnus Apollo, Domine sander! zeiden wij bij het zien van den titel; het blad omslaande, lazen wij het motto: Gij zult het booze uit het midden van u weg- | |
| |
doen. (Mozes.) Nu ja, zoo kan het; maar de modus quo, daar zal het op aankomen, weleerwaardig Heer!
Schoon overtuigd van de nutteloosheid eens pennestrijds met Roomschgezinden, ergerde echter het werk van Pastoor de la forest, te Lyon: Manier van ouderwijs, om de Protestanten tot de R. Kerk terug te brengen, en de R. Katholijken in hun geloof te bevestigen, en deszelfs vertaling in het Nederduitsch, den Eerw. sander al te zeer, dan dat hij zijnen schrijflust bedwingen kon. Tegen des Pastoors Manier nu zijn deze zamenspraken gerigt, en niet voor geleerden geschreven. Wij hebben ons zoodanige ergernis bespaard, door het boek niet te lezen, daar het ons niet ter hand kwam. Had intusschen de heer Pastoor eenen Protestant onderhanden, met wien hij doen kon, wat hij wilde, en die dus gereedelijk overtuigd werd, dit gelukt ook den Predikant hier met den Roomschgezinden, dien hij zich voorstelt, en tot het eindelijk besluit brengt: ‘Ik ga eens aan het snuffelen en onderzoeken, zoo veel dit eenen man, die geen geleerde van professie is, mogelijk is; en ik beloof u: al wat ik ontdek, dat in de leer der Roomsche Kerk, door pauselijke staatkunde, enkel om het belang der priesterheerschappij ingevoerd is, zal geen voorwerp van mijn geloof - alles, wat ik ontdek, dat tegen liefde en maatschappelijke orde strijdt, zal een voorwerp mijner verfoeijing zijn.’ Nu ja, bragt de Eerw. sander nu maar iederen Roomschgezinden zoo ver, en kon hij hem, bij dat onderzoek, nu maar te regt wijzen en leiden! - Het komt ons voor, dat zoodanige geschriften weinig af zullen doen. De Roomsche geleerde leest ze niet; zij zijn ook voor hem niet geschreven. De Protestantsche geleerde behoeft ze nog minder. En de leek? De Roomschgezinde leest ze niet; daarvoor zorgt zijn biechtvader en priester; en las hij ze al, hij vindt, bij al de gematigdheid, toch te zeer hem betwist, hetgeen hem van jongsaf waar, eerwaardig en heilig was, dan dat zijne overtuiging
hierdoor niet zou belemmerd worden. De Protestantsche
| |
| |
leek nu, is hij maar eenigzins wèl onderwezen, leert er waarlijk ook weinig nieuws door; en moet het dienen om den zwakken te bewaren en terug te houden van afval, daartoe verlangden wij een beknopter boekje, met meerdere aanwijzingen van bevoegde auctoriteiten in het geschiedkundige, onder zijn bereik, meer toespraak voor zijn hart, enz. Of, en dit ware welligt het doelmatigste, men gebruike den geesel der Satire, tastbaar en scherp, alhoewel met die gematigdheid, dat men niet alleen met het heilige niet spot, maar zelfs, daar het boekje ook eenen Roomschen in handen vallen kon, niet met eene te ruwe hand, en niet dan voorzigtiglijk, aantast, maar dan ook goed en fiksch aantast, dat onheilige, hetgeen een' ander' heilig is.
Dan, het doel van dit werk is geenszins het aanwinnen van leden voor eenige bijzondere Kerk; dit leert reeds de titel; en, zegt de Eerw. sander, de Protestanten zullen nimmer in massa roomsch, en de Roomschen nimmer in massa protestantsch worden; maar het een is zoo min noodig als het ander, mits beiden het booze uit hun midden wegdoen en Christenen worden. Goed gezegd! De Protestant moge beginnen, en wij hopen, dat hij het, al is het dan nog niet in massa, doet, want het volgt uit zijne beginselen. Maar de onfeilbare Roomsche, alleen zaligmakende Kerk, krijg die, Heer sander, eens in dat schuitje! Dat onfeilbaar gezag van overlevering, Conciliën en Paus is het booze, dat eerst en vooral weg moet; dan zal er vrij wat volgen en wegvallen: maar men jage den echt Roomschen eens uit deze verschansing! Met den Bijbel? Maar tegen deze staat de overlevering, en deszelfs gezag rust alleen, zegt hij, op overlevering. Met het gezond verstand? Maar dat is in zaken van Godsdienst bedorven. Zich te houden aan hetgeen de Kerk gelooft, zonder te weten wat deze gelooft, karakteriseert den Roomschgezinden. ‘De Pastoor van Lyon zegt: wilt gij eenige zekerheid hebben? ziehier het eenige middel! Stel eenen Katholijk tegen eenen Sacramentaris over. Gelooft gij, vraagt
| |
| |
hem de Sacramentaris, dat het ligchaam van onzen Heer jezus christus in het sacrament des nachtmaals waarlijk teg enwoordig is? - Ja, ik geloof het, antwoordt hem de Katholijk. - Waarom gelooft gij dit? vraagt de eerste hem andermaal. - Omdat ik in de H. Schrift vind opgeteekend: dit is mijn ligchaam. - En hoe weet gij, gaat de ander voort, dat deze woorden in den natuurlijken en niet in den figuurlijken zin moeten worden opgenomen? - Ik weet dit, omdat de Kerk het mij zegt, en zij dit zelfs uitdrukkelijk in de algemeene Kerkvergadering van Trente besloten heeft.’ - ‘Bravo!’ zegt sander. ‘Laat ik dit eens even mogen nadoen. Ik. Roomsche Kerk! vanwaar weet gij, dat gij alleen het ware geloof hebt? De kerk. Omdat het mij door den Zaligmaker en deszelfs Apostelen is gegeven. Ik. Waar staat dit? De kerk. In de H. Schrift. Ik. Maar hoe weet gij, dat die getuigenissen, welke gij uit de Schrift in deze zaak bijbrengt, echt, dat zij ooit uitgesproken, dat zij in dien zin uitgesproken zijn, welken gijaanneemt? De kerk. Omdat ik het zeg. Ik. Heerlijk! nu is de zaak afgedaan. Maar vergun mij nog eene vraag: hoe weet gij, dat gij dat regt hebt? De kerk. Uit de H. Schrift. Ik. Maar hoe weet gij... Doch genoeg! Gevoelt gij nu niet, vriend! dat zulk een gesprek tot in eeuwigheid in eenen cirkel rondloopen, en dus wawelen zijn zou?’ Dusverre sander. Maar zulk gewawel moet het toch wel altijd blijven, zoo lang de Roomsche Kerk het πρωτον ψενδος, het onfeilbaar oppergezag der Kerk, dat
booze, niet uit haar midden wegdoet, waarvoor de Priester en Jezuit wel zorgen zal, daar alsdan het pleit voldongen was. - Dat er intusschen in dit geschrift van sander zeer veel goeds, en dat den genen, die voor overtuiging vatbaar is, overtuigen moet, wordt gevonden, wie zal daaraan twijselen, bij eenen man als sander, en in zulk eene goede en eenvoudige zaak? Ook de hoofdzaak is voelbaar waar; het is dwaas, uitwendig te willen vereenigen; die het booze uit zijn midden wegdoet, behoort, hoe hij dan ook genoemd moge worden, tot de ware
| |
| |
Kerk. Jammer maar, dat in de Roomsche Kerk zoo vele en zoo groote beletselen zijn voor ware verdraagzaamheid en liefde! - Over het argumentum a tuto, waardoor wel eens een eenvoudig Protestant, in dezen verdraagzamen tijd, verleid wordt, loopt de Eerw. sander, dunkt ons, wat al te ligt en te los heen.
‘Wanneer alles, wat voor de betrachting van het Christelijke gebod der liefde hinderlijk is, wegvalt, dan wordt er in alle Kerkgenootschappen tot de ware Kerk van christus teruggekeerd, middelerwijl een ieder in het zijne blijven kan.’ Dit beamen wij.
Maar, zal dan de Protestant niets, ter bevordering dezer goede zaak, bij zijne Roomschkatholijke medeburgers doen? Tegenschriften baten niet. Maar beschaving, verstandige en zedelijke verlichting? Ja, dit zijn de middelen; zoo verdwijnt de duisternis, en de zon der liefde moet doorbreken. Eindelijk beginnen de Roomsche Geestelijken dit te begrijpen: scholen sluiten, en al het volksonderwijs in handen brengen van Priester en Jezuit, is het eenige bolwerk. Of de volken het zullen lijden? - ! Als een aanhangsel ontvangen wij nog de verklaringen van voorname Roomsche Geestelijken, tot betoog, dat de Roomschen in Grootbrittanje, zonder gevaar voor den Staat, in het bezit aller burgerlijke voorregten kunnen gelijk gesteld worden. Fistula dulce canit, cet. |
|