| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Proeve eener eenvoudige en duidelijke Verklaring der voornaamste Waarheden van den Christelijken Godsdienst; nagelaten Geschrift van Paulus Bosveld, in leven Predikant bij de Hervormden te Dordrecht. In II Deelen. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1825. In gr. 8vo. Te zamen XVI, 520 bl. f 4-80.
Wij herinneren ons, ergens de aanmerking te hebben gelezen, dat de brieven van beroemde mannen of vrouwen, na hunnen dood uitgegeven, derzelver naam en karakter veelal niet tot eer verstrekten; althans, beweert een ander, wanneer men, wat in vertrouwen aan een of meer vrienden is medegedeeld, en door dezen, naar kennis van zaken en omstandigheden, verstandig opgevat en gewijzigd, met geheel andere, vaak booze en vijandige, oogen leest en beoordeelt. Men behoort daarom, niet alleen ten aanzien van gemeenzame brieven, maar in het algemeen van geschriften, door den auteur voor de drukpers niet bestemd, voorzigtig te zijn; daar derzelver onbeschaafde en ontijdige uitgave ten minste den letterkundigen roem des overledenen ligtelijk schaden, en eene geheel andere uitkomst hebben kan, dan door hem werd bedoeld. Misschien zullen velen dit een en ander op het onderhavige werkje toepassen, en hetzelve mosterd na den maaltijd noemen, die nog den een' of ander' mag bij den neus krijgen en van wrevel doen proesten, maar die niet meer noodig is, om de geestelijke gaven regt te doen teren of smakelijk te maken. Over het geheel is eene kleine waarschuwing op dit stuk, aan de heeren speculanten, in het uitgeven of herdrukken van werken uit de vorige eeuw, misschien niet overtollig; zoo als wij nog onlangs bij onszelven aanmerkten, toen eene nieuwe uitgaaf van Willem Levend door de Jufvrou- | |
| |
wen wolff en deken werd aangekondigd, waarin althans veel gevonden wordt, dat, waar en gepast op zijn' tijd, misschien wel eens al te naaktelijk waar en te treffende gepast op het oogenblik zelf, nu.... of niet meer waar, of althans niet gepast meer is. Trouwens, de naam van bosveld behoefde dit toevoegsel niet, om eene voorname plaats op de rolle der geleerde, schrandere en liberale theologanten in ons vaderland te beslaan. Zijne veelvuldige, vooral uitlegkundige geschriften waarborgen hem sedert lang die
eere. Wij echter voegen ons bij deze klagers over de uitgave bepaaldelijk van dit werkje, na oplettende lezing, nog zoo gereedelijk niet. Het is eene bijdrage te meer tot de geschiedenis der verbastering van de kerkleer, vooral in de Nederlandsche Hervormde kerk, alsmede van het begin en beginsel van derzelver volkomene herstelling, die bosveld zoo treffende aankondigt. En zoo anderen al beter in de gelegenheid zijn geweest, de vruchtbare zaden der verlichting, van Akademische leerstoelen, in een ruimer veld uit te strooijen; hetgeen wij hier vinden, verklaart ten minste genoegzaam, hoe dezelve zoo welig opschieten en vast wortelen konden, ja moesten, waar slechts het onkruid van vooroordeel, luiheid en valsche schaamte, of baatzucht, zulk een schoon gewas niet verstikte.
Wij beweren niet, dat bosveld altijd de waarheid, en die op de regte wijze, voorstelt. De verstandige man is zelf van de verbeelding, dat hij reeds de volkomenheid zou bereikt hebben, verre verwijderd. Gelijk alle hervormers, zoo zal ook hij nu eens te scherp, dan te toegevend, of zelf nu eens nog wat achterlijk, dan te overdreven in het verwerpen van het oude zijn geweest. Een zeker overwigt van het verstand, nadat het donkere gevoel lange te veel geheerscht had, is misschien het kenmerk van alle, zoo goede als kwade neologie (want waarom zouden wij dit woord, dat niets dan nieuwheid in de leer aanduidt, en geenszins in neomanie, verzotheid op nieuwigheden, behoeft te ontaarden, in een' al te kwaden reuk brengen?) En alle overwigt, al wat de harmo- | |
| |
nie onzer redelijke vermogens in hunne werking stoort, is een gebrek. Dit dan toegevende, en van oordeel zijnde, dat, bij voorbeeld, de geleerde man, in de voorstelling van het Avondmaal (gelijk vroeger het Pascha) als een verbondsmaaltijd, nog te veel aan het kunstmatige van vroegeren tijd kleeft - en daarentegen op de zekerheid van zijne filozofie, in menig opzigt, stout genoeg afgaat - beweren wij echter, dat zijne denkwijze, in het algemeen, gematigd en bijbelsch is. Wat de Bijbel in het donker heeft gelaten, behandelt hij met eerbied; wat zich niet beredeneren laat, neemt hij in eenvoudigheid aan, zoo als de leer omtrent Christus' persoon en verzoenend lijden. Wat daarentegen alleen door de menschen donker en verward gemaakt, of uit de wijsgeerige in de godgeleerde stelsels is overgebragt, heldert hij uitvoerig en vrijmoedig op, of wijst het naar de metaphysische scholen terug, zoo als men bij de leer van den H. Geest en de Voorbeschikking kan zien. Alleen omtrent des menschen onvermogen en zedelijke bedorvenheid wijkt hij wederom ligt ver genoeg van de vroegere leer af, ten gevolge namelijk van die overdrijving op enkele punten, welke nog geen
hervormer geheel heeft vermijd - en luther met de zijnen althans niet. Wij willen de voorbeelden daarvan hier dan ook niet angstig opzoeken, en zeggen dit maar alleen, om te staven, dat de man, onzes oordeels, zoo min een volmaakt onderwijs heeft geschonken, als anderen, en dat de Catechismus- of formulier-maker nog moet - neen, nooit zal geboren worden, die alle, ja die slechts twee of drie waarlijk denkende hoofden geheel gelijk zal doen denken. De anekdote van karel V, zij zij dan waar of niet, is te dezen opzigte treffend: zich, na den afstand van den troon, in zijn klooster bezig houdende met het maken van klokken, kon hij er geen twee op den duur net even snel doen gaan; en - zeide de schrandere Keizer - ik heb zoo veel bloeds gestort en landen verwoest, om duizenden van geesten denzelfden afgemeten pas in de leer en het geloof te doen houden!
| |
| |
Het is opmerkelijk, dat bosveld zelden of nooit van partijen spreekt, goed zoo min als kwaad. Met uitzondering van twee of drie plaatsen, zou men zeggen, dat er geen ander hedendaagsch Christendom, dan het Nederlandsch-Hervormde, bestond. Wij kunnen niet anders dan dit goedkeuren: het licht, schoon misschien van elders ontleend, waar het, hoewel ook niet onvermengd en volkomen, sedert onheugelijken tijd blonk, schijnt daardoor, zonder eenige aanleiding, en dus zonder eenige opwekking van het vooroordeel, regtstreeks uit den Bijbel en het gezond verstand op te rijzen, en vindt daardoor natuurlijk te gemakkelijker ingang.
Ziedaar ons verslag van dit werk, dat in eene zeer geleidelijke orde en klaren, eenigzins gemeenzamen stijl, onderhoudend, is geschreven, en dat wij inzonderheid zoodanigen lezers wel durven aanprijzen, die, nog niet geheel vrij van bezwaren en twijfelingen, op het stuk des Avondmaals, der krachtdadige werking van den H. Geest, der verdeeling in bekeerde en onbekeerde Christenen en meer dergelijke, nogtans inopregtheid naar licht wenschen; ook denzulken, die, zelve onbekend met oude twisten en wanbegrippen, nogtans door de zoodanigen zijn omringd, die hiervan vol zijn - jonge predikanten zelfs hiervan ligt niet uit te zonderen; in één woord allen, die de waarheid liefhebben, en niet schromen, even als de Katholiek, te denken in zaken van Godsdienst, noch om lief of leed een haarbreed af te wijken van hetgeen hun als de leer der kerk is ingestampt.
Wij sluiten met de volgende betuiging van bosveld omtrent Catechismus en formulieren: ‘Hoe veel achting ik ook voor die schriften hebbe, zoo zijn en blijven het menschelijke schriften. En de grondregel van het vrije Christendom, of der Hervormden, brengt mede, dat er geen andere regter in de leer van den Godsdienst is, dan de Heilige Schrift. Op dezen grond heeft men de uitspraken der Oudvaders, der Paussen en der Conciliën durven onderzoeken en beredeneren. Het is
| |
| |
op dezen zelfden grond, dat ik de leeringen der Hervormers, en van wie het ook zij, met de Heilige Schrift blijf vergelijken. Men moet van de Bijbelleer zoo min afgaan om de formulieren onzer kerke, als om de besluiten van Trente.’
Men vergete bij al het aangemerkte niet, dat het opstel bijna eene halve eeuw oud is. |
|