maar echter nooit kunnen ongelezen laten, en - bij alle vermoeijing - aan het einde toch erkennen moeten, dat ons telkens al wederom in een of ander opzigt meer dan gewoon behaagd hebben.
Komen wij op de Verloofde. Wij leeren de edele en schoone Eveline Berenger op het kasteel van haren vader, Garde Douloureuse genoemd, hier kennen. Het was omstreeks het jaar 1187, tijdens de wel min of meer bedaarde, maar echter nog gedurig herhaalde bloedige twisten tusschen de Vorsten in Wallis en de Grens-Lords der oude Britten. De alom door zijne dapperheid beroemde en gevreesde Gwenwijn, met haren vader naar oogenschijn nu verzoend, stond naar hare hand, maar werd beleefdelijk afgewezen, daar over die hand ten behoeve van Hugo de Lacy, Connetable van Chester, reeds beschikt was. Zoo ontstond onverwachts een verschrikkelijke aanval op de Garde Douloureuse, waarbij de vader, die uit een valsch punt van eer den vijand in het open veld te gemoet trok, het leven inschoot, maar het kasteel zich dapper verdedigde, tot het door de Lacy ontzet werd; bij welk verschrikkelijk bloedbad ook Gwenwijn omkwam. Nu herhaalde Lacy zijn aanzoek, en werd niet afgewezen, schoon de edele maagd in haar hart zijnen veel jongeren neef meer genegen was. Op reis naar eene tante, Abdis in zeker klooster, had zij bij eene andere hoogbejaarde bloedverwante eene zonderlinge ontmoeting, die haar met ijzing vervulde; en de wijze woorden van eene harer bedienden, of liever meer vriendin dan bediende, maakten geenen indruk op haar geschokt gemoed. Echter werd zij, niet alleen door dankbaarheid, maar vooral door zekere godsdienstige inbeelding gedrongen, de verloofde van den ouden, maar edelen held. Het huwelijk kon intusschen niet worden voltrokken, daar hij, bij alle zijne aanbiedingen en moeite, door de staat- en dweepzucht niet kon ontslagen worden van zijne vroeger vrijwillig gedane gelofte tot eenen kruistogt naar het H. land. Toen hij, na meer dan drie jaren afzijns, en na het doorstaan van vele ongelukken, als pelgrim verkleed
terugkwam, vond hij alles veranderd. Zijn edele neef, aan wien hij zijn goed, zijne verloofde en haar kasteel had toevertrouwd, had zich wel eerlijk en ridderlijk gekweten van het in hem gestelde vertrouwen, maar had toch den laster niet kunnen ontgaan. Hij vond dien in ketenen, en zijne geliefde mede streng bewaakt. Gelukkig echter nog trof de