Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 467]
| |
Dissertatio Medica inauguralis, de Artemisia vulgari, laudato in Epilepsia remedio, auctore D. de Vries Reilingh. Gron. 1826. 8vo.Ga naar voetnoot(*)Indien wij onze ondervinding met die van vele anderen, over het gebruik van de Artemisia in vallende ziekte, vergelijken, en hieruit eene minder gunstige uitkomst verkrijgen, dan moeten wij betwijfelen, of het tijdstip reeds gekomen zij, om het gebruik van dit middel tot onderwerp eener Akademische verhandeling te maken; hiertoe immers zullen in het algemeen theoretische bespiegelingen meer geschikt zijn dan praktikale leerstellingen, die meer als rijpe vruchten eener langdurige behandeling van zieken beschouwd moeten worden. Deze aanmerking geldt vooral in een tijdperk, dat zoo rijk in ontdekkingen en uitvindingen is, en eene veelvuldige toepassing op Natuur- en Geneeskunde overlaat. Hiertoe brengen wij dan ook gaarne die voorwerpen uit de Materies Medica, die door nieuwe ontledingen nieuwe beginselen aantoonen, die de toediening eenvoudiger en juister maken, voor ongepaste vereenigingen waarschuwen, en, op de wijze van Dr. g.j. mulder, in zijne Akademische verhandeling van het jaar 1824, ook na tralles met zoo veel vrucht over het heulsap schrijven. In zoo verre echter de ondervinding aan de Artemisia hare plaats in de vallende ziekte aangewezen mogt hebben, heeft de jeugdige reilingh zijne taak vervuld, daar het alleen van eenen man van gelijke scherpzinnigheid als ondervinding te wachten staat, dien soortelijken toestand der vallende ziekte te bepalen, in welken de Bijvoet bij uitsluiting nuttig zij; en hoewel wij dan ook geene scheikundige ontleding daargesteld, noch het werkend beginsel in deze verhandeling aangewezen vinden, zoo ontvangen wij toch eene geschied- en kruidkundige beschrijving der plant, | |
[pagina 468]
| |
waarbij wij echter het aanvoeren van den winkelnaam St. Jans kruid, op bl. 5, afkeuren, wijl deze naam aan het Hypericum perforatum gegeven, en waarschijnlijk in plaats van St. Jans-Gordel gekomen is. Wat de Schrijver vervolgens over het inzamelen, het droogen, over de giften en de toediening des wortels zegt, is met oordeel uit vroegere en vooral uit latere Schrijvers gekozen, en duidelijk voorgedragen. In hetgeen hij echter bl. 32 zegt, dat de mislukte pogingen ter genezing van eene minder zorgvuldige leefwijze zouden afhangen, kunnen wij hem minder toestemmen, daar wij dit middel alleen in geregeld tusschenpoozende Epilepsie dienstig oordeelen, en zeker niet in die gevallen, in welke organische gebreken als oorzaak moeten beschouwd worden. Even min willen wij met hem tegen burdach staande houden, dat dit middel aan epileptische jongelingen in het tijdperk der geslachtsontwikkeling niet nadeelig zou zijn, wijl het bij het vrouwelijk geslacht alsdan nuttig bevonden is, en herinneren hierbij slechts aan de verschillende werking der asa foetida in beide geslachten; eene herinnering, welke de Schrijver niet behoeft, daar hij op bl. 46 een van het vorige afwijkend gevoelen voordraagt. De waarnemingen, welke de Hoogleeraar thuessink onlangs in dit tijdschrift verzameld heeft, regtvaardigen onze meening, dat het tijdstip voor de behandeling van dit onderwerp nog niet gekomen is. Met deze maakt echter de verhandeling van den Heer reilingh een geschiedkundig geheel uit, dat eenen geschikten leiddraad voor het vervolg aanwijst, daar het, met oordeel en duidelijkheid geschreven, tevens door stijl en uitvoering zich boven andere Akademische verhandelingen verheft, en door weinige grove schrijffouten ontsierd wordt, waartoe wij echter het telkens herhaalde systhema, en het op bl. 10 twee malen voorkomende decrers voor deckers moeten brengen. |
|