Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDes Christens wettelijke strijd, of de ware belangen der Hervormde Kerk, door Abraham Capadose, Med. Doct. Wie bloode en vertsaeght is, die keere weder. Richteren. Te Amsterdam, bij J.H. den Ouden. 1826. In gr. 8vo. XVIII en 74 Bl. f :-90.Wij ontvingen dit boekje met een allerellendigst, wormstekig preekje van het Zwolsche Fransche manneken. Het speet ons. Zonder lezing konden wij ze niet beoordeelen, en - mogten wij aan de lezing tijd besteden? Capadose en bähler c.s. verdienen niet, dat men zich met hen ophoude. Hun arbeid is altijd van hetzelfde allooi, en eene vrucht van dommen hoogmoed. Dat weet men vooruit. De naam echter van broes, op den titel van bähler's preekje gespeld, deed ons beide stukjes doorbladeren en lezen, en de eer van den Godsdienst, van de Hervormde Kerk, van een' harer waardigste Leeraren, en het belang veler zielen eischt dringend, wat anders onze lust niet zijn zoude. Recensent verheugt zich over de ontdekking, dat die Heeren de recensiën toch lezen. Zij mogen uit deze vernemen, dat hunne schande openbaar gemaakt is: ware het tot hunne verootmoediging! Mogten althans door hen | |
[pagina 455]
| |
verleiden en verontrusten de oogen openen! Mogt vooral al hun gewoel zulken, die het heil der Kerke waarlijk behartigen, te krachtiger aansporen tot steeds meer gemoedelijke getrouwheid, ernstigen ijver voor ware Godzaligheid, en broederlijke liefde! Dit is het oogmerk van den Heer der Gemeente, die deze diotrephessen toelaat. ‘Wettelijke strijd des Christens’ heet capadose's lasterschrift. Nu, wettig is hij ook niet. Terstond wordt gewaarschuwd tegen het bekende werk van w. broesGa naar voetnoot(*). Capadose zegt, dat dit niet zoude geschied zijn, (welligt, voegt hij er echter bij) ware broes niet zoo algemeen bekend en gehouden voor iemand van diep doorzigt en uitstekend oordeel; ware hij niet zoo algemeen beroemd van wege zijn vernuft, schranderheid en kunde; hadde hij niet zoo wel door deze, NB. 't zij dan wezenlijke, 't zij veronderstelde, hoedanigheden, als door het ambt, dat hij bekleedt, grooten invloed, ezv. Dat noemt capadose zich juist uitdrukken. Zeker is het niet onbedacht gesteld. Maar juister en overeenkomstig met de waarheid zoude hij geschreven hebben, wanneer hij niet gezegd had, waarvoor broes bekend, gehouden, beroemd is, maar wat hij is. Capadose weet het zelf wel; heel Amsterdam, de gansche Nederlandsche Kerk weet het wel, dat de genoemde hoedanigheden wezenlijk aan broes eigen zijn. 's Mans uitmuntende schriften bewijzen het aan het publiek, en zullen het bewijzen aan het nageslacht. Men weet meer: men weet, dat broes een ongemeen nuttig, door woord en voorbeeld stichtend Evangeliedienaar is, geacht en geliefd ook bij waarlijk godzalige Christenen. En nu herleze men eens de juiste uitdrukkingen van capadose, en beproeve dezes geest, of hij uit God is! De gematigdheid van broes hindert zijnen vijand geweldig. Geen wonder. Men zie 2 Tim. I:7. Op allerlei manieren wordt argwaan, ja haat tegen het algemeen geprezen werk van broes ingeboe- | |
[pagina 456]
| |
zemd. Capadose legt aan broes eene koelheid te laste, ook bij het verhaal der grievendste jammeren, welke hem wel als een' ongevoeligen wreedaard hier moge doen voorkomen, maar die niets is dan wijze bedachtzaamheid, welke hem nuttelooze uitweidingen, toch in zijn verhaal ongepast, mijden doet. Hij leidt vooral den invloed des werks af van de onnavolgbare slangen-voorzigtigheid des Autheurs, voor de opregtheid der duiven in 's mans karakter al heel weinig rekenende. Dit kan men niet lezen, zonder met afgrijzen te zien, hoe capadose hetzelfde bestaan, dat hij in een ander durft doen vermoeden, tevens zelf in de grootste mate toont te bezitten, slangenlist, zonder opregtheid, en alzoo, om het bij den regten naam te noemen, Duivelsche valschheid. Wij willen deze nader, tot zijne onuitwischbare schande, aan het licht brengen. En zulk een mensch durft van waarheid en vrede liefhebben spreken, evenwel onder beding, dat de vrede niet vóór de waarheid ga, maar zoo als het Zach. VIII:19 gesteld is. Nu, ook wij meenen, dat aan geen vrede de waarheid mag worden opgeofferd, en schreven anders zeker deze recensie niet; maar het is, alsof capadose door eerst ‘nu,’ en door dan ‘naderhand’ verstaat. En wanneer zal hij dan den vrede liefhebben, die, gelijk wij zagen, der waarheid zoo vijandig is? En zulk een mensch wil ons nog wijsmaken, dat hij ter eere van Gods heiligen naam, en onder afsmeeking Zijner hulpe, dit boekje hebbe opgesteld! Dat zullen wij gelooven, als wij gelooven zullen, dat iemand, die Bijbelsche geschiedenis of leer in een bespottelijk en verachtelijk licht geplaatst had, vooraf zijne knieën voor God gebogen, en tot Hem gebeden had: ‘Schep in mij een rein hart!’ of, wanneer wij capadose voor een' onnoozelen dweeper houden zullen. Neen, Mijn Heer! de uitwerking van het gebed tot den Vader, die in het verborgen ziet, is van anderen aard. Maar, waarom is nu het werk van broes zoo allergevaarlijkst? Wij doen capadose niets te kort, als wij, na zijne redenen in de Voorrede geanalyseerd te heb- | |
[pagina 457]
| |
ben, aldus het resultaat opgeven: Broes heeft gehandeld als een sluikmoordenaar, die juist door de aangewende middelen de oorzaak der ziekte voedt, dewijl hij, maatregelen tegen het gevaar, dat van de R.K. Kerk dreigde, aanwijzende, zulke heeft voorgeschreven, die de inwendige ontzenuwing en het uitwendig verval der Hervormde Kerk hebben te weeg gebragt; en daartoe heeft hij de protcctie van het Gouvernement aan zijn geschrift als 't ware zelf gegeven, door te betuigen, dat hij, sedert het Z.M. behaagd heeft, hem in het Kerkbestuur te plaatsen, zich verpligt heeft gevoeld, om den daarin, zoo hij vreesde, beganen misslag te verhelpen door vlijt, aan zijnen laatsten en soortgelijken vroegeren arbeid besteed. Dat moet nu heeten ‘protectie van het Gouvernement begeeren, waardoor een allergevaarlijkst werk nogal gevaarlijker wordt’! Wie verstaat niet door vroegeren arbeid zulken, die het laatste werk van broes voorging? Capadose laat het voorkomen als arbeid vóór de aanstelling in het Kerkbestuur, zeggende: ‘'t Klinkt wellicht wat vreemd, door vroeger arbeid een naderhand begane misslag te verhelpen! Doch hoe zouden wij anders weten dat de Schrijver al meer soortgelijke werken heeft geschreven?’ Wij verwonderen, wij bedroeven ons over die bittere boosheid. Trouwens, alleen daaraan, aan wrevelige, aan wrokkende kwaadaardigheid, niet aan Christelijke liefde tot de belangen der Hervormde Kerk, schrijven wij het geheele gedrag toe, dat de onrustige capadose hier houdt. Bewezen, wat hij bewijzen moest, namelijk, dat de maatregelen, welke broes voorstelde, niet deugen, heeft capadose niet. Hij zelf noemt als maatregel, wat broes als zoodanig ook erkent, maar even alsof die het loochende, en om er dan gevolgen uit af te leiden, allezins strekkende, om zich de waarheid verkeerd te doen voorstellen, nutteloozen kommer te voeden, de liefde te doen verkouden, en alzoo den zegen des Evangelies te hinderen. Wie stemt capadose niet toe, dat niets van hooger belang is, dan de kennis der gronden van het geloof, | |
[pagina 458]
| |
voor elk opregt belijder? Wie zegt het hem niet gaarne na, dat daartoe een éénig middel bestaat, de opsporing der waarheid uit het Evangelie alleen, met een nederig hart, en bij een biddend onderzoek? o! Had hij zich hierover laten hooren, met ernst en liefde, dit geheele geschrift door, en dit aangeprezen met den drang der nederige en liefderijke godsvrucht, Recensent zoude hem gedankt, geprezen hebben. Maar, nu haspelt hij weêr alles door elkander, om op de ongeloofelijke onkunde te komen, waarvan de Leeraren vooral de schuld krijgen. Wij stemmen die jammerlijke onkunde toe; weten ook, dat er luije of ongeschikte dienstknechten zijn, die der kennisse van de waarheid, zoo als ze in Christus is, weinig bevorderlijk zijn; maar - schoon dit ook nog zoo goed koorn op den molen zij voor die lieden, voor welke capadose schrijft, hetgeen we op bl. 8 vinden, - met die weinige, en nog te vele, Leeraars, die, bij sommigen, als bij uitstek zuiver in de leer ezv. te boek staan, heeft Recensent al zoo weinig op, als met die lieden, die hen daarom zoo naloopen. Ter goeder of kwader trouwe benadeelen zij de zaak van waarheid en godsvrucht, bedroeven, wie op Evangelische kennis, op geoefende zinnen in het woord der waarheid, en op Christelijke, algemeen nuttige deugd prijs stellen, en sterken den ligtzinnige in zijne afkeerigheid van het goede. In de minachting voor de formulieren van eenigheid vindt capadose eene der voornaamste redenen van het verval der ware Kerk. Hier springt nu, zoo als men zegt, de aap uit de mouw, in eene noot op bl. 15, en men zie capadose zich in alle zijne schande ten toon stellen!! Het boek over de vereeniging der Protestanten in de Nederlanden, in 1822 uitgekomen, is algemeen bekend. Capadose! zoudt gij voor God en zijne heilige Gemeente durven betuigen, dat gij niet weet, wie als deszelfs Schrijver genoemd wordt, en genoemd zijn wil? Zoudt gij er zoo zeker onkundig van durven zeggen te zijn, als wij, helaas! zeker weten, dat ge in dat jaar gedoopt zijt tot den naam des Heeren? Zoo ja - | |
[pagina 459]
| |
o, bedroeve zich dan met ons en allen, die onzen Heer Jezus Christus liefhebben, de wijze en vrome man, die u, vóór dat hij u door den doop wijdde, zoo hartelijk vermaande! Gij hebt zijn woord vergeten: ‘Het ware u dubbel zonde en schande, als gij ooit oorzaak gaaft, dat men kwalijk sprake van onzen besten Heer en zijn Evangelie.’ Gij hebt uwen doop vergeten, en het bloed des Nieuwen Verbonds met voeten getreden. - Maar, Lezers! capadose wist wel, dat het genoemde werk tot Schrijver had w. broes. Waarom noemde hij hem dan niet? Waarom spraken de Pharizeërs wel eens onder elkander, of tot de Discipelen van Jezus, in plaats van tot Hem? Hij konde nu ook zijn wrokkend hart beter lucht geven, en broes beleedigen en grieven naar zijnen lust. Had hij dezen, ten aanzien van het werk, waarvan hij als Schrijver zich gemeld heeft, in verdenking gebragt van valschheid, hier legt hij hem nu, onbeschaamd, Jezuitisme te last. Hij vindt het reeds in den titel, dien zich de onbekende (?) Schrijver gaf: ‘Leeraar bij de afdeeling der Hervormden.’ Hier heeft capadose nog een' heel dommen zet begaan. Hij geeft, om Do. wijs (zeker wijs uit den Haag) - waarom, weten wij niet - ook eens aan te randen, erg af op zijne manier, en die van hen, die zich, zoo als broes, niet eens Predikant noemen, of liever eenvoudig Predikant, dan den gehaten naam Gereformeerde op den titel hunner werken te plaatsen. En alzoo was die naam dan ook, onder anderen, bij Vader hinlopen, wiens preken daar voor ons liggen, en, wat nog meer zegt, bij nicolaas schotsman, gehaat! Waar komt men toe, o bilderdijk? Uw vriend schotsman door capadose verketterd, omdat hij eenvoudig schreef: Predikant te Leyden! Moeten wij nu nog meer zeggen? Ja, Lezers! nog al meer. Weet ge wel, wat opregtheid is? ‘De regtzinnigheid van den onbekeerden.’ Wat volgt daaruit anders, dan, of dat capadose onopregt, of onbekeerd is? Maar opregt is hij; want hij zegt: ‘Ik ontzie niet, den Schrijver (over de vereeniging ezv.) een | |
[pagina 460]
| |
Jezuit te noemen, en ben gereed om dit aan hemzelven te herhalen en te bewijzen, zoodra hij zich slechts aan mij bekend maakt.’ - Neen, Doctor! zoo ver is het nog niet gekomen. Dat moet die Schrijver niet doen. Het Publiek weet, en gij weet het. Eene afzonderlijke kennisgeving aan Mijn Heer uzelven kunt ge wel eischen, maar buiten dat uwe gal wel uitbraken. Herhaal en bewijs, raas en tier, zoo als gij 't geleerd hebt, tegen Do. broes; maar - verwacht geen antwoord. Of eischt gij hetgeen gij denkt dat broes niet doen zal, om zoo van uwe bedreiging tevens met eer af te komen? Dat kan men niet denken, wijl alles; wat kwalijk luidt, u nooit verlegen maakt, en gij, al hebt gij niet één bewijs, de zaak toch voor door u bewezen verklaart. ‘Blijkbaar is het,’ zegt capadose eindelijk, ‘dat de Schrijver zoekt lid van 't bestuur te worden: en is hem dit nu ook gelukt, dat zoude men kunnen vragen, of er wel een sterker bewijs zou kunnen gegeven worden van het diep verval der Vaderlandsche kerk!’ - Die Schrijver was reeds, wij meenen van 1816 af, en is nog, en blijve lang, President van het Provinciaal Kerkbestuur van Noordholland. Maar wij zouden kunnen vragen: Bestaat er wel sterker bewijs voor de vrijheid der drukpers, dan deze brochure? De Koning der Nederlanden plaatst Jezuiten in het bestuur der Kerk. Bewijs: broes is een Jezuit, volgens capadose. Recensent acht zich, na het bijbrengen van zulke stalen, geregtigd tot de verklaring, dat capadose, zoo lang de ongeregtige man zijne gedachten niet verlaat, als Schrijver beneden alle kritiek, en buiten alle krediet is. Wij bemoeijen ons dan ook niet met de beoordeeling van hetgeen hij over de minachting der Formulieren schrijft. Het goede, dat hier voorkomt, is niets nieuws; het overdrevene en verkeerde genoeg wederlegd. De wijze, waarop, en het doel, waarmede hij er over schrijft, is vooruit openbaar. Tusschenbeiden vindt men, zeker ten dienste van de vrienden der waarheid en des vredes, eene veroordeeling der Evangelische Gezangen. Recensent | |
[pagina 461]
| |
dacht, toen hij die las, aan Gezang CLII:6. en XCIX:5, 6, bij capadose's intrede in het Christendom gezongen. Met hetgeen hij van het Zendelinggenootschap, als eene, met de minachting voor de Formulieren gelijkstaande, oorzaak van het verval der Kerke, zegt, - wie zoude het gelooven? - laten wij ons dan ook even weinig in. Wij willen echter eenige van des Doctors denkbeelden mededeelen. Een Zendeling moet onmiddellijk door God zijn aangesteld, en bijzonder van boven geroepen zijn; anders doet hij kwaad, en zijne eigene ziel loopt gevaar. Is er die onmiddellijke aanstelling, dan komt er, van zelve, ook geld en al het noodige. Bijbelplaatsen (2 Cor. XII:9. Jes. XXXI:1. Richt. VII:2. Zach. IV:6. ezv. Men moet ze eens nazien). De reusachtige gedaante der Zendelinggenootschappen voedt den hoogmoed des zondigen vleesches, en bewerkt alzoo reeds dadelijk den afval van Christus. Allerrampzaligst wordt voor de ware Kerk het Zendelinggenootschap, door de verdraagzaamheid jegens allen, die in hetzelve bestaat, de verbroedering, die zelfs geen' Remonstrant uitsluit. De Zendelingmaatschappij matigt zich, onwettig, een Kerkelijk gezag aan, door Leeraars af te vaardigen. 't Is eene tirannische en aan de zuivere waarheid vijandige inrigting; want men wil niet, dat b.v. het gevoelen van calvijn omtrent het Avondmaal (dat niemand, zelfs niet capadose, gelooft) geleerd worde. Er schiet van het Christendom niets over, als men de geschilpunten weglaat, (en derhalve niet twist, maar met woorden, die de Heilige Geest Gods leert, het Evangelie der zaligheid aan zondaren predikt?) In Proselyten-maken moet men aan de R.K. Kerk niet toegeven. Broes en anderen, die daar tegen zijn, bereiden den weg voor den vijand, voor wien zij angst aanjagen, omdat zij bezorgd zijn, tegen de les van Jezus in. Het ziet er met het bolwerk van het Protestantismus ellendig uit, omdat het zulke verdedigers heeft, die de hoop, in geval van nood, op eene veilige vlugt vestigen (alsof ze niets aanraadden, noch maatregelen na- | |
[pagina 462]
| |
men, noch uitvoerden). Maar gelukkig, er zijn nog, die strijden durven, en overwinnen zullen! De Leeraars moeten huisbezoeking doen, tegen Jezuitsche zielenroovers en tegen zielenmoordenaars, de Neologen, wapenen, door welke het zoo hoog geroemd Schoolwezen, dat der jeugd het godsdienstig onderwijs onthoudt, en de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen in de wereld is gebragt. De Neologische gesteldheid, de ijver en werkeloosheid der Leeraren geven aan de R.K. Kerk dien invloed. De Gouverneur van Noordholland heeft immers den beeldendienst in de Groote Kerk te Haarlem al ingevoerd, en dat hebben de Leeraars aangezien. (Foei, bähler en james en... en....!) Hoe komt het alles zoo te pas? Doch de vraag is: wie zegt het? Capadose. Gij hebt hem leeren kennen, Lezer! Wilt gij u met uw geloof en gehoorzaamheid aan eenen man hechten, die zoo is ten toon gesteld door zichzelven? Recensent beklaagt u, en moet u aan uw lot overlaten. Heil u, die de oogen opent, en zegt, dat ge u niet wilt laten leiden door een mensch, die zoo huichelt en lastert! - Medebroeders in de bediening des Evangelies! sluiten wij ons aan elkander door beteren geest aan. Prediken wij het zondaars-Evangelie, omdat wij het gelooven, en zien wij wèl toe, dat onze wandel de aanprijzing onzer prediking zij. Zoo zullen wij het rijk der duisternis afbreken, en - de zaligheid der zielen, die aan ons geene Herders behoefden te missen, al misten zij dan ook al eens een koud en sleurig huisbezoek, zal onze belooning zijn. De vijanden van het licht, wier werken boos zijn, en de niet onderscheidenden, die zij vervoeren, moeten over ons niet hebben te klagen. Zij moeten ons leeren, onze bediening in de vreeze Gods te heerlijker te maken, en - hoe ligt is het ons dan te bidden: ‘Vader! vergeef het hun! want zij weten niet, wat zij doen.’ Recensent zal hierop, spaart God hem het leven, eens opzettelijk voor het Publiek terugkomen. Remonstrant, of Neoloog, of wat hatelijke benaming | |
[pagina 463]
| |
capadose er voor de Leeraars in de Nederlandsche Kerk op nahoude, zij de naam, dien hij den Recensent geve; deze is, schoon elders, in hetzelfde Kerkgenootschap als broes, dienaar van het Evangelie der waarheid en der liefde: hij is dat met zijn geheele hart, en geen capadose kan wat anders uit hem maken. Wanneer hij op diens en anderer gewoel toepast, wat, in dit lasterschrift, op de Evangelische Gezangen toegepast wordt, t.w. Jes. V:7, durft hij zijnen naam wel noemen, als niet capadose of bähler, dien hij in een volgend No. eene beurt zal geven, maar een man als broes dien van noode had te weten, wiens verdediging hem niet behoeft, die broes onder zijne bijzondere betrekkingen niet kent, maar aan hem menigmaal zijnen dank voor deszelfs leerend, stichtend en heiligend onderwijs, voor God, betuigt. |
|