Hulde aan Jezus Heilig Nachtmaal. In twee Zaugen. Te Edam, bij H. Rolff. 1826. In gr. 8vo. 90 Bl. f 1-50.
Die deze rijmelarij ten einde toe kan doorlezen, verdient dubbel de martelaarskroon van geduld en lijdzaamheid. Recensent maakt geene aanspraak op dezelve; hij bekent schaamrood, maar openhartig, dat hij het niet verder, dan tot bl. 24 onderaan, heeft kunnen brengen, en dat hij na de regels:
Mattheus, onderwijl, kan niet den dood vermoeden
Van Hem, wiens hand zich voor dien vijand wist te hoeden,
Gelijk toch meermaals bleek. - 't Is hem een raadselzin.
Het woord van zijnen Heer denkt hij gansch anders in.
het boek in eens gramstorig wegsmeet, en het, door alle zijne zelfverloochening bij elkander te roepen, slechts van zich verkrijgen kon, om het vervolg niet te doorlezen, maar te doorbladeren. Maar daar viel hem ongelukkiglijk, op bl. 46, het slot van de dichterlijke publikatie van Pharao, tot ombrenging van de Joodsche kinderen, aan zijne Egyptenaren gerigt, in het oog; en toen hij las:
Hij daarom streng beval, den pasgeboren Zoon,
Hoe welgemaakt van leest, en voor de oogen schoon,
Men echter in den Nijl, hem werpen moest en smoren,
Aan beê noch wederstand der oudren zich niet storen.
toen dacht hij: het is genoeg, sloeg het boek voor goed digt, en zette het zoo, onopgesneden als het gedeeltelijk nog was, op de niet in het oog vallende plank, welke hij aan dergelijke poëzij heeft toegewezen. Daar de Dichter nederig genoeg geweest is, om zijnen naam niet op het titelblad van dit onvergelijkelijk gedicht, maar slechts onder de Voorrede te plaatsen, zoo gelooven wij hem geenen ondienst te bewijzen, door dien naam daar stil te laten rusten, en denzel-