Kerkelijke Raadvrager en Raadgever. IIden Deels 1ste Stuk. Door Jodocus Heringa, Eliza'sz. Te Utrecht, bij J.G. van Terveen en J. de Kruyff. 1825. In gr. 8vo. VIII en 214 Bl. f 1-80.
Na sedert het jaar 1821 te vergeefs op een nieuw stuk gehoopt te hebben, zien wij eindelijk dit nuttig werk vervolgd. De geachte Schrijver geeft, in een kort voorberigt, voldoende reden van de vertraging, en zegt tevens, dat hij bij den aanvang des werks zich had voorgesteld, telkens kleinere stukjes van vijf of zes bladen te geven, en dat hij zoodanige stukjes bedoelde, toen hij (Iste D. bl. 59.) durfde hopen, elk jaar er twee te zullen kunnen leveren. Dit gelooven wij nu op zijne verzekering; dan, daar hij ter aangevoerde plaatse spreekt van twee stukken van grootte als het toenmalige, heeft hij zich toen niet duidelijk uitgedrukt: dat stuk was van veertien bladen.
Het tegenwoordige stuk is vooral niet minder belangrijk, dan de twee voorgaande. Het behelst zeven afzonderlijke vertoogen, meest van medeärbeiders des werks. In plaats van de titels derzelven af te schrijven, bepalen wij ons tot het eerste vertoog, door den Utrechtschen Hoogleeraar h. bouman geleverd, hetwelk, met alle reden, door deszelfs Ambtgenoot heringa, als belangrijk wordt aangeprezen. Trouwens, dit broederlijk woord is een woord op zijn pas, en regt uit het hart van een' waardigen en gemoedelijken voorstander der Protestantsche leer gesproken. Het is zaak, dat de Protestanten, bij de bekende aanvallen van Roomschgezinden, niet sluimeren, maar op hunne hoede zijn. Voorzigtig-