Het Kasteel Rozenlust, of de Familie Reinhart. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1825. In gr. 8vo. 320 Bl. f 2-80.
Bij het in de hand nemen van een' vaderlandschen roman is ons verlangen altijd, daarvan zoo veel goeds te zeggen als maar mogelijk is; maar wij verlangen dan tevens te kunnen verzekeren, dat het werk boven soortgelijke vruchten van uitheemschen grond wezenlijk uitmunt. Van dit Kasteel Rozenlust kunnen wij echter niets anders zeggen, dan dat het uitmunt boven soortgelijke Duitsche produkten, welke men beter onvertaald liet, en dat het met het middelmatige van vreemden grond kan wedijveren. Doch hem, die in dit vak niets verkiest te lezen dan hetgeen zeer voortreffelijk is, zal het niet voldoen. Het vernaal heeft niets bijzonder treffends, de gevallen boezemen geene groote belangstelling in, en wij ontmoeten hier geene onverwachte ontknooping, of iets bijzonder aandoenlijks. Het zijn zoo de gewone voorvallen in het jeugdige leven, die dan met het huwelijk eindigen. Ja, men vindt hier ook zoo het een en ander uit de vaderlandsche geschiedenis; ook eenige plaatsbeschrijving, (zoo als het namelijk was in het midden der vorige eeuw.) En dit alles kan men vlugtig, zonder veel inspanning, maar toch ook zonder verveling, lezen. Nu en dan was ons echter het verhaal te langwijlig. Kortom, het is een verhaal, waartoe weinig genie behoort, en dat ieder eenigzins knap man, tusschen zijn middagslaapje en de thee, zeer wel even goed schrijven kan. Wij kunnen het niet gebeteren, maar moeten de waarheid zeggen, hoezeer wij dan ook misschien noch den naam des Schrijvers (of der Schrijfster?) noch iets verders van de Familie Reinhart zullen vernemen, waarop, bij een gunstig onthaal, anders hope was. - Nu, in het werk is niets onzedelijks, en de Schrijver heeft zich bevlijtigd om te doen zien, dat de deugd beloond wordt en de ondeugd hare billijke straf ontvangt. In Leesbibliotheken der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, voornamelijk voor nog minbeschaasden ingerigt, zouden wij aan dezen
roman gaarne eene plaats geven; hij vordert geen diepzinnig nadenken, en, hij moge al, als kunstgewrocht, geene bijzondere waarde hebben, men kan hem toch met genoegen lezen.