Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Het Kasteel Kenilworth. In III Deelen. Met Platen. Uit het Engelsch. Te Amsterdam, bij de Gebr. Diederichs. 1825. In kl. 8vo. Te zamen 842 Bl. f 7-50.Alweêr een roman van den beroemden man geheel uit, terwijl nog ten minste twee half zijn verschenen. Als de pan eens aan het glijden en, wat het ook zij, aan de orde is, dan kan men er maar niet te veel van leveren. Dit tegenwoordige stuk bezit, naar ons oordeel, de voortreffelijkheden, maar ook de gebreken van zijne soort in eene hooge mate. Het is uit den tijd van Koningin elizabeth; deze beroemde Vorstin, haar gunsteiing leicester, haar hofgezin enz. enz. beslaan er een groot veld in, en worden er zoo levendig, zoo karakterkundig, ja, voor zoo ver wij kunnen oordeelen, ook juist historisch in geteekend, dat dit niet kan nalaten den liefhebber der geschiedenis groote deelneming in te boezemen. Bovendien is het zeer levendig, afwisselend en wegslepend geschreven, hetgeen den mingeoefenden en belangstellenden in de Engelsche geschiedenis mag behagen. Maar, het hoofdverhaal zelve is treurig; de meeste karakters zijn slecht, en dikwijls gemeen. Ellendige sprookjes, zoo als wel het tijdvak dezer geschiedenis medebrengt, maar die dan toch den beschaafden en verstandigen lezer wel eens vervelen, zijn er rijkelijk doorgestrooid; en somtijds neemt de vertaler zelf inderdaad te zeer de rol van een' ligtgeloovige aan, die al de gewaande kuren van kwakzalvers en duivelskonstenaars maar niet zoo stout verwerpt. Het valt moeijelijk te beslissen, of alles naar het leven, of liever naar waarheid, geteekend is; maar dikwijls twijfelen wij er toch aan, en vonden althans de waarschijnlijkheid (le vrai n'est pas toujours vraisemblable) niet altijd in het oog gehouden. In één woord, men heeft gezegd, dat scott gewoon was het geheel te verwaarloozen, om enkele partijen te doen uitkomen; het kan zijn, maar wij houden van zulk eene handelwijze niet, en moeten bekennen, ons, om de balletjes, deze vreemde soep nu en dan wezenlijk als tegengegeten te hebben. Ziedaar misschien alweêr lastering van den heiligen man, gelijk men het gevonden heeft, dat wij de plaats van motto's, | |
[pagina 82]
| |
boven elk-hoofdstuk, mede aan zeker verlangen des autheurs toeschreven, om zijne wonderbare belezenheid in oude en nieuwere poëzij te doen kennen. Doch wij gelooven nu eenmaal aan geene heiligen of volkomen wijzen zelfs, en staan, ja, dikwijls verbaasd over bekwaamheden of deugden, ook over het talent van den doorkundigen Engelschen dichter, maar vinden overal het menschelijke naast het goddelijke. De uitgevers van dit werk hebben, dunkt ons, verreweg best gedaan, dat zij genoemde motto's in het oorspronkelijke, met eene bloot letterlijke vertaling, hebben gegeven. Nu heeft er, die Engelsch verstaat, ten minste wat aan, en de anderen misschien ook nog meer, dan aan..... slechts niet meesterlijke verzen. Ook de overige vertaling is tamelijk los en zuiver; enkele vergrijpen tegen siegenbeek, en zelfs tegen de taal, zoo als het Duitsche aanstrenging, niet te rekenen. Maar het papier is slecht, en de vele Duitsche plaatjes, anders sommige gansch niet kwaad, zijn eene ware vlag op eene modderschuit. Of het om deze vlaggetjes is, dat men zulk een klein formaat gekozen hebbe, weten wij niet; maar het spijt ons, om de liefhebbers, die nu geene evenredige verzameling van 's mans vertaalde werken kunnen maken. | |
Guy Mannering, of de Sterrewigchelaar. In II Deelen. Te Groningen, bij W. Wouters. 1824-25. In gr. 8vo. Te zamen 701 Bl. f 6-:Wij worden hier wel weder geleid door Schotland en in deszelfs ruwe en woeste streken echter nu niet bij de vroegere inwendige oorlogen en rel gietwisten. Gevechten en moorden, evenwel, komen ook hier wederom genoegzaam voor; maar smokkelaars en omzwervende heidens zijn hier de acteurs bij deze bloedige bedrijven. Het romantisch tafereel behoort wel niet tot den tegenwoordigen, maar ook niet tot zoo vroegen tijd, als die van 's mans reeds vermelde werken. Deze boekdeelen hielden ons echter niet minder aangenaam bezig; de huwelijksgeschiedenis, waarop het toch altijd nederkomt, is zoodanig geschreven, dat zij de aandacht boeit; en, ofschoon wij al vroeg de eindelijke ontknooping en oplossing mogten gissen, hinderde dit ons geenszins, daar desniettegenstaande de gespannene verwachting en de belangstelling tot het einde toe wordt gaande gehouden. Sterrewig- | |
[pagina 83]
| |
chelarij is hier, zoo als de titel vermoeden deed, de hoofdzaak niet; alhoewel eene horoskoop, meest uit spotternij getrokken, en de zonderlinge uitkomst van dezelve, zoo wel als van de waarzeggerijen van een vreeselijk, oud, Heidensch wijf, het nadenken zullen opwekken van zulke lezers, die aan dusdanige ijdele kunsten nog eenige waarde hechten. Wij weten echter niet, of zulk eene schikking naar oude volksgevoelens wel veel nut kan stichten, en zouden liever zien, dat men er zich, ook in romans, van onthield. | |
Het hart van Mid-Lothian, of de Gevangenis van Edenburg. Iste en IIde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1825. In gr. 8vo. Te zamen 716 Bl. f 6-:Het voorberigt maakt den lezer met Sir walter scott bekend, voorbedachtelijk aanvullende hetgeen bij ons gegeven berigt te dezen, toen wij de Ivanhoë aanmeldden, ontbrak, en tevens het ongegronde onzer reeds gedachte bedenking ten aanzien der opschriften of motto's moetende aanwijzen. Wij willen er geen harnas voor aantrekken; ieder heeft zijne eigene wijze van zien, en in zijn gevoelen is de Heer vertaler en voorredenaar, köster henke, even vrij als wij. Het hart van Mid Lothian is de gevangenis zelve; het verhaal dat van een oproer, bij hetwelk men deze gevangenis openbrak, en eenen man ophing, wien Koningin karolina (Regentes van het Koningrijk, gedurende de uitlandigheid van georg II) genade had verleend. De aanvoerder en hoofdaanlegger van dit oproer is een der hoofdpersonen bij deze geschiedenis: voorts effie deans, een door hem ver eid meisje, dat nu aldaar op vermoeden van kindermoord, waaraan zij echter onschuldig is, gevangen zit, en reeds ter dood veroordeeld is, als het ongelukkig slagtoffer der wet, die de doodstraf bepaalde, ook zonder bewijs der misdaad, omdat zij hare zwangerheid aan niemand had ontdekt. Het verhaal is zeer onderhoudend, schetst het volkskarakter in de sprekendste trekken naar het leven, en vertoont den hevigen geest tegen de Bisschoppelijke kerk in dien tijd, en het puritanismus van den toenmaligen Presbyteriaan. Meer zeggen wij niet van het verhaal, om den lezer zijn vermaak niet te bederven; en dit weinige zal genoeg zijn ter meer gemakkelijke herinnering, want wij wachten nog een deel, daar wij hier de zuster der ongelukkige te Londen laten, werwaarts zij te voet gereisd was, om genade te verzoeken. | |
[pagina 84]
| |
Voor 't overige kunnen wij ons wel vereenigen met het getuigenis van c.w. hufeland, ons door den uitgever medegedeeld, dat deze soort van Romans wegens derzelver zedelijkheid zonder zwarigheid, en wegens de daarin vervatte groote wereld- en menschenkennis met groot nut, in handen van het schoon geslacht kunnen gegeven worden. | |
De Oudheidskenner. Iste en IIde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1825. Te zamen 528 Bl. f 4-90.Ook deze roman is nog onvoltooid, en, even als de vorige, munt zij uit door karakteristieke teekening der volkszeden, treffende schildering van ruwe natuurtooneelen, en voert, misschien enkel als episode, eenen goudzoeker ten tooneele, ter proeve van de kracht der bijgeloovige ligtgeloovigheid; terwijl de schrijver verzekert, dat dit verhaal op eene werkelijk gebeurde daadzaak gegrond is, en dat hij zelfs zeer onlangs nog sterkere proeven had van dusdanig bijgeloof. Indien de lezer, bij het volgend deel, den draad der geschiedenis mogt zijn kwijt geraakt, diene te zijner herinnering, dat aan het eind van het tweede deel de bedelaar is gevangen gezet, de in het tweegevecht gewonde officier buiten gevaar, de onbekende, die hem wondde, gelukkig ontvlugt, en de schoone isabelle nog niet is verzegd. Dit moge tot het doel genoeg zijn; terwijl wij den lezer dezer ingewikkelde, maar anders niet onaardige, geschiedenis veel vermaak wenschen. Dan, hoe hebben wij het met de vele Romans van walter scott, waarvan wij er nu hier wederom vier hebben aangemeld. Met dezen roman voltooide hij, naar het voorberigt, eene reeks van verdichte verhalen, strekkende om de zeden en gewoonten van Schotland in drie verschillende tijdperken voor te stellen. Waverley bevat den leeftijd van onze ouders, Guy Mannering dien van onze jeugd, en de Oudheidskenner heeft betrekking tot de tien laatste jaren der achttiende eeuw. En aan het slot neemt hij een dankbaar afscheid van het Publiek, als iemand, die waarschijnlijk niet van nieuws als Schrijver naar deszelfs gunst dingen zou. Nam dan een andere romanschrijver zijne afgewevene taak, en daarbij zijnen naam, weder op? Of heeft de zoo rijkelijk hem bewezene gunst van het lezend Publiek 's mans schrijflust van nieuws opgewekt? Het is ons een raadsel; althans wij zagen wederom verscheidene, zoo wij meenen latere, werken in de nieuws- | |
[pagina 85]
| |
papieren ter vertaling, of ook reeds vertaald, op zijnen naam aangekondigd. Nu echter leggen wij de pen wegens hem hier neder, daar onze voorraad van tot dusverre ontvangene en nog al lijyige boekdeelen eindelijk is opgeruimd; terwijl wij de volgende deelen der twee laatst door ons aangemelde werken met verlangen wachten, bij welke wij gaarne eene korte proeve geven willen van 's mans eigene en waarlijk onderhoudende schrijfwijze, ten zij weder een zoo opgehoopte voorraad van 's mans arbeid ons daarvan moest terughouden. |
|