gen, en verschijnt, op sterken aandrang, met eenige verandering, in het licht. Het is opgedragen aan den reeds genoemden Voorzitter der Londensche Maatschappij, den Heer john sinclair; en na eene inleiding, en nog eenige noodige voorafgaande bemerkingen, vindt men, in 312 bladzijden, zes zamenspraken, zeer compres gedrukt. Dit geeft aan het boek eene mishagelijke houding, en maakt de lezing onaangenaam. En hoe wanstaltig, dat de redenering van éénen, in de zamenspraken, somtijds meer dan 25 bladzijden lang duurt! Zie, dat is eerst aan den praat houden! Taal en stijl zijn Vlaamsch; doch, die zich daarover kan heen zetten, en (opdat wij tevens een proefje geven van de
dichtvruchten, die zich nog al niet spaarzaam langs de velden, die men hier bewandelt, aanbieden)
‘Al wie, een ruimen rijd, speurt na met oog en zinnen,
Wat arbeid, ploeg en mest kan op den akker winnen,
Zal leeren met vermaak, het goed en ook het kwaad
Van 't geen de akkerman in Vlaanderen begaat.’
- nu ja, dat zal hij dan leeren, en nog wel veel meer. De inhoud des werks is gewigtig, en bevat vele wetenswaardige zaken voor de liefhebbers van den landbouw, en, in het algemeen, voor de liefhebbers der natuurlijke historie. Maar een oud Hollandsch geduld wordt tot de lezing vereischt; en dewijl de Recensent noch de Redacteur dit op dit werk alleen beproeven mag, en misschien de lezer van dit Tijdschrift daartoe ook ongezind is, zoo raden wij allen, van welker gading dit geschrift is, dat geduld slechts aan, met de stellige belofte, dat het wèl zal beloond worden. Negentien platen zijn tot opheldering achter het werk gevoegd.
Uit de opdragt schrijven wij, ter bevestiging van het door ons gezegde, deze verklaring des Schrijvers af: ‘Als men van de Vlamingen diergelijke schriften leest; het is niet om zijnen geest te vermaken, maar alleen om zich te onderrigten van hetgeen in dit bedrijf gebeurt en voordeelig kan gebeuren.’ Aardig is het antwoord van