Trek van gelukkige tegenwoordigheid van geest in den heer Loquin.
De Heer loquin, komende uit de Indiën, in den jare 1819, ten einde in Afrika te vertoeven, alwaar hij, in 1811, reeds negen maanden was verbleven, werd, met zijne reisgezellen, genomen, en in Tunis opgebragt. Deze Geleerde verwierf verlof om den Dey te spreken, die hem, voor zich en zijne vrienden, de vrijheid toezeide, indien hij een Georgisch meisje van 17 jaren konde genezen, van hetwelk hij veel werks maakte, en dat aangetast was van eene ziekte, tegen welke de medicijnen zijner Geneesheeren niets vermogten. Den geleerden Franschman gelukte het, der schoone Georgische hare gezondheid te hergeven. Maar hare dankbaarheid stond hem duur! Zij had verlof gekregen, hem te zien na hare herstelling, onder voorwendsel dat dezelve niet volkomen was. Dan, op zekeren dag verraste de Dey zijne gunstelinge, daar zij haren redder blijken van hare erkentenis gaf, die, zonder misdadig te zijn, (hij was toen 61 jaren oud) eenen Dey van Tunis zoodanig konden schijnen. Woedend zeide hij tot den Franschman: ‘Binnen een uur zijt gij een lijk!’ terwijl hij tevens zijn' ponjaard trok, om het meisje te doorsteken. ‘Laat af!’ riep hem loquin met eene ontzagwekkende en majestueuze houding toe: ‘Ik weet, dat ik in Afrika ben gekomen om te sterven; maar ook gij zult een uur na mij sterven, en zoo gij haar treft, die gij bedreigt, zult gij oogenblikkelijk sterven, nadat gij haar hebt omgebragt!’ De Dey verbleekte, vergenoegde zich met den Heer loquin te doen opsluiten, en deed hem met zijne vrienden des anderen daags inschepen naar Sicilië. - Na zijne terugkomst, zich naar Dyon, zijne geboortestad, begevende, vertoefde hij, op het aanzoek eens vriends, te
Villefranche, alwaar deze bekwame Natuurkundige thans, in de armen van den Heer rauchallais, zijn medgezel op alle zijne reizen, in den ouderdom van 67 jaren, zijne roemvolle loopbaan heeft geëindigd. Hij laat 150 handschriften na. Zijne laatste woorden waren deze: ‘o Oneindige schatten der Natuur! ik moet u dan verlaten? Vaartwel!’