De sterfelijke Grajus.
Wij hebben onlangs in een onzer letterkundige Tijdschriften (Letterkundig Magazijn voor 1825, No. VI, bl. 246) eenen Wijsgeer gevonden, dien wij nog niet kenden, en uit wiens bijgevoegd epitheton wij bij tegenstelling meenden te mogen besluiten, dat er ook, in den eigenlijken zin, onsterfelijke Wijsgeeren zijn. Het is de sterfelijke grajus. Zoo kwam ons de zaak in den eersten opslag voor: doch iets hooger op vonden wij, dat deze ons onbekende personaadje - epicurus is. In de plaats, die wij bedoelen, zijn, namelijk, de bekende dichtregelen van lucretius vertaald, waarin gezegd wordt, dat, toen de Godsdienst, uit de hoogte en met een vreesselijk gelaat, het menschelijk leven verdrukte en bedreigde,
Primum Grajus homo mortales tollere contra
Est oculo ausus, primusque obsistere contra,
toen waagde het een man uit Griekenland het eerst, den blik eens stervelings daartegen te verheffen, en dien druk weêrstand te bieden.
De Schrijver van het bedoelde opstel, die waarschijnlijk nimmer van het bijwoord Grajus voor Graecus gehoord had, en even min wist, dat mortales bij oculos behoort, maar niet bij homo kan behooren, vertaalt op de volgende wijze: Zoo waagde het de sterselijke grajus het eerst, zich tegen denzelven te verzetten.
De bedoelde Schrijver, die ook, schrander genoeg, op bl. 242, de Albigenzen en Kwakers onder de vijanden der Voorzienigheid rekent, mogt nog wel een jaar of drie de Latijnsche scholen bezoeken.