gekunsteld bewijs van regtschapene, ja zich wegens verzuim beschuldigende menschenliefde miste geenszins den achtingwaardigen Leeraar sterk te roeren, en een' traan in het mannelijk oog te dringen. In gunstige onderstelling nogtans, dat de goede man, naar zijne omstandigheden, rijkelijk in de bus zou gestort hebben, en nu welligt, door overspanning van het edelste gevoel, boven vermogen stond voortgedreven te worden, poogde hij dezen op het minzaamst gerust te stellen, ja tegen te houden in zijnen ijver. Dan te vergeefs: ‘Hij had niet genoeg gedaan. Met kinderen niet bezwaard, mogten zij hierom nu aan hunne ontferming te ruimer botvieren; en een dukaat meer of min, aldus besteed, zou hun niet verarmen.’ Kortom, hij wordt door zijnen Leeraar naar een Medelid der Commissie verwezen, ontvangt alleen den raad, om, eer hij derwaarts zich begeve, nogmaals de zaak te overleggen met zijne huisvrouw; en dadelijk verheldert zich het gelaat des edelmoedigen, die, onder verontschuldiging wegens zijn bezoek en ophouden des Leeraars, zijnen aangewezen weg gaat, en terstond blijmoedig volbrengt, wat hem gezegd was. Bij zijne vrouw toch, wist hij, was geene tegenspraak in dezen te verwachten. Hij verschijnt dan voor het bedoelde Lid der Commissie, boezemt aan dezen eene gelijke aandoening en verwondering in, als aan zijnen Leeraar, en het verschaft bem een onuitsprekelijk genoegen, niet eene bijlage van vier of vijf, maar van twintig gulden alsnog te mogen
uittellen, en de verheugende toezegging te ontvangen, dat zijne liefdegave wèl bezorgd en besteed zou worden.
Zoo kenschetste zich ook bevorens dit waardig paar, steeds vasthoudende aan hetgene zij vermeenen pligt te zijn. Wanneér de turf, die zij te koop houden, in den winter, of door schaarschheid van voorraad te hunnent, overmatig stijgt in prijs, blijven zij zich vergenoegen met hunne gewone winst, geraken door aandrang van behoeftige gegadigden ras uitverkocht, worden nu vaak door meer baatzoekende winkeliers beschimpt en bespot, maar omwinden zich daartegen in hunne eigene deugd, die voor zichzelve het onbetamelijke gevoelt van te woekeren ten koste der armoede; zich echter niet veroorlovende den naasten te oordeelen, die anders handelt. - Dezen karakteristieken trek meende ik hier ten slotte nog te moeten bijvoegen, alzoo dezelve mij toeschijnt te voldingen, dat zij niet weggesleept zijn geworden door een gevoel, 't welk hen overmande, en hun gezond verstand ver-