| |
| |
| |
Mengelwerk.
Levensschets van Gerrit Verdooren van Asperen,
in leven Vice-Admiraal in Koninklijken Nederlandschen Dienst, en Kommandeur van de Militaire Willems-Orde.
Bij het aannaderen van de elfde verjaring der onvergetelijke Novembermaand des jaars 1813 had Nederland reeds te betreuren het verlies van den edelen kemper, wiens naam, aan het grootsch herstel der nationale onafhankelijkhied verbonden, voor altijd leven zal in 's lands historie, en onuitwischbaar gegrift blijft in het hart van zijne dankbare landgenooten. Ook de naam van verdooren, wiens mannelijke kloekheid en geestdrift voor de zaak der vrijheid zoo helder in die angstvolle dagen heeft uitgeblonken, behoorde reeds, helaas! tot de geschiedenis, toen die heugelijke verjaring aanbrak. Aan zijne assche brengen wij eene pligtmatige hulde, bij het opteekenen zijner verdiensten, welke eene grootmoedige Natie niet der vergetelheid ter prooije zal geven.
Op de zee, het tooneel van Neêrlands alouden heldenroem en grootheid, heeft de man, dien wij betreuren, in de donkere tijden, welke ons Vaderland in de laatste jaren der achttiende Eeuw heeft doorgeworsteld, met moed gestreden, en de weleer zoo glansrijke vlag der ten ondergang neigende Republiek heeft in hem eenen waardigen verdediger gevonden.
Een beknopt overzigt van 's mans levensloop zal voorzeker niet onwelkom zijn aan het levende geslacht, en eene zoete herinnering opleveren voor zijne maagschap en talrijke vrienden.
| |
| |
Gerrit verdooren van asperen zag het levenslicht te Bergen op den Zoom, den 6den van Sprokkelmaand des jaars 1757. Zijne ouders, pieter verdooren en maria tegelaar, lieden van den deftigen burgerstand, hadden, na het voltooijen zijner verstandelijke ontwikkeling, den jongeling bestemd voor de Notariéle praktijk; maar het uitbarsten van den rampspoedigen Oorlog met Engeland gaf aan zijne bestemming eene geheel andere rigting.
De algemeene geestdrift, waaraan de vaderlandsche gezangen van bellamy het latere geslacht zoo waardig herinneren, ontvonkte den jeugdigen verdooren in fieren moed.
In Februarij des jaars 1781 nam hij dienst bij het Admiraliteits-Collegie in Zeeland, en werd als Kadet en Schrijver geplaatst op het Fregat Walcheren, onder bevel van den Kapitein j.s. haringman. Het jaar daaraanvolgende werd hij tot Luitenant bevorderd, en in Maart als tweede Luitenant aangesteld op 's lands schip Zierikzee van 64 stukken, onder bevel van hetzelfde wakkere Scheepshoofd. Hij deed daarmede in October den kruistogt op Doggersbank, met het Eskader van den Schoutbij-nacht van kinsbergen, welks doorgestane stormen en zeegevaren in de Vaderlandsche Geschiedenis eene treurige herinnering hebben achtergelaten, daar het schip de Unie van 64 stukken, met 550 koppen bemand, zonder hulp of redding, met man en muis ten gronde ging.
Maar onze jeugdige zeeman deelde daarop zelf in eene bittere ramp, daar zijn schip, nu behoorende tot het Oostzeesche konvooi, onder de orders van den Kapitein van der beets, en met de overige schepen van Elzeneur gezeild, bij het thuiskomen, zwaar lek zijnde, op het rif van Schagen strandde. Hij gaf bij die noodlottige gebeurtenis blijken van onverschrokkenheid, daar hij, van slechts 20 man der equipage, welke behouden bleven, de laatste zich op het wrak van de Zierikzee liet vinden.
In April des jaars 1783 was hij besteld op het schip Zuid-Beveland van 64 stukken, onder bevel van den Ka- | |
| |
pitein, Baron van kinckel. Dit schip afgedankt zijnde, en geene uitrusting bij de Admiraliteit in Zeeland plaats hebbende, bekwam verdooren, wiens zucht tot den zeemansstand geene laffe rust gedoogde, in December van dat jaar, een gunstig verlof tot het doen eener reize voor het Collegie op de Maaze.
Als Luitenant dienende op 's lands schip Herkules van 74 stukken, gevoerd door den wakkeren, thans nog levenden, oudsten van Nederlands Admiralen, Baron p. melvill, deelde hij, ten jare 1784, in de ontzettende gevaren, welke het aanzienlijk smaldeel, onder den Vice-Admiraal reynst, naar de Middellandsche zee bestemd, in de golf van Narbonne beliepen. Een orkaan, die volle twee etmalen aanhield, deed voor het vergaan van alle de schepen van dit Eskader vreezen; terwijl het schip Drenthe van 64 stukken, gekommandeerd door Kapitein smissaert, omsloeg en wegzonk, zonder mogelijkheid om één' man der equipage te redden; maar het schip Herkules, hetwelk men reeds voor verloren hield, was, met verlies van de groote en bezaans-masten en voorsteng, gelukkig te Port-Mahon binnengeloopen en voor het Vaderland behouden.
Bij het binnenvallen te Vlissingen werd verdooren door het Admiraliteits-Collegie, waarbij hij diende, opgeëischt, en terstond als tweede Officier aangesteld op den Schooner de Dolfijn, onder gezag van den Luitenant cuperus; welk vaartuig op de Wester-Schelde moest post vatten, om, bij de verschillen met Oostenrijk, den doortogt aan alle Keizerlijke schepen te beletten.
Hij was het, die in October 1784 bevel kreeg, om den Keizerlijken Brigantijn, gevoerd door Kapitein van iseghem, des noods met geweld, te stoppen; een voorval, dat alras aanleiding gaf tot de oorlogsverklaring van het Oostenrijksche Hof.
In Maart des jaars 1785 ging verdooren met zijn' Kommandant en equipage over op de Brik de Meermin, van 18 stukken, en bleef daarmede in dienst tot October des volgenden jaars, na twee kruistogten op de Oostindi- | |
| |
sche Compagnie's retourschepen, en tusschenbeiden eene reis naar de Westindiën, gelukkig volbragt te hebben.
Den 18den December had onze zeeman reeds de voldoening, zich door hetzelfde Admiraliteits-Collegie te zien opdragen het bevel over het vaartuig, waarop hij dusverre had gediend; hetwelk aanhield gedurende de geschillen met het Oostenrijksche Hof over de sluiting van het Zwin; terwijl hij ook vervolgens in dienst bleef, en ten jare 1787, tot binnenlandsche defensie, gestationneerd lag voor Brouwershaven en ter Veere, en later andermaal in het Zwin.
Den 10den Januarij 1793 werd verdooren bevorderd tot Kapitein-Luitenant, zoo ter Zee als bij de Zeeartillerij, en in die laatste betrekking geplaatst bij de Compagnie van den Kapitein ter Zee d.a. haringman. Hij bleef met zijn vaartuig bij de scheepsmagt, welke tot eene linie van verdediging op de Zeeuwsche stroomen diende, en lag voor Oost-Duiveland tijdens het bombardement van de Willemstad.
Vermits de Schooner de Dolfijn buiten staat was voor den actieven zeedienst, werd verdooren, op deszelfs verzoek, in April van dat jaar, geplaatst aan boord van 's lands schip Wilhelmina, onder bevel van den braven Kapitein haringman, zoo even genoemd, met hetwelk hij van Vlissingen naar Texel zeilde, om van daar tot konvooi te strekken van de koopvaardijschepen, naar Rusland bestemd door de Witte Zee. - In December geretourneerd in Texel, deed hij andermaal een' kruistogt tusschen Duinkerken en den hoek van Holland, en viel in Januarij 1794 gelukkig te Vlissingen binnen.
Bij het voortduren van den Oorlog met de Fransche Republiek, was de Admiraliteit in Zeeland steeds ijverig bedacht op eene wakkere verdediging; en, bij het arméren van verscheidene oorlogsvaartuigen, bestemd om eene uitgestrekte linie te vormen, zag onze verdooren zich, den 3 Februarij 1794, vereerd met het bevel over
| |
| |
het Fregat Walcheren, voerende 24 stukken en bemand met 150 koppen, geposteerd voor het Fort den Haak.
In Junij daaraanvolgende werd hem het kommando opgedragen van het Fregat Minerva, insgelijks voor binnenlandsche tegenweer uitgerust, waarmede hij post vatte voor het Hellegat, en later tusschen de Kruisschans en den Doele. Aldaar had onze Scheepsbevelhebber gelegenheid, andermaal blijken van zijne onversaagdheid te geven, daar hij, met twee gewapende sloepen, een vijandelijk schip, hetwelk voor de Kruisschans geankerd lag, in den avond beproefde te vermeesteren. Ongelukkig geraakte hetzelve, na de overrompeling, en toen men trachtte het van daar weg te slepen, aan den grond; waarop een scherp gevecht met handgeweer tusschen zijne manschappen en den vijand plaats had, welke niet kon beletten, dat het schip door de onzen werd in brand gestoken, en tot op het water afbrandde.
Bij eene andere gelegenheid, in datzelfde jaar, haalde hij van onder de vijandelijke wacht aan den Doele zeven vaartuigen weg, die men vermoedde aldaar tot eene onderneming tegen de onzen te zijn verzameld. Over 's mans moedig gedrag, bij deze herhaalde voorvallen gebleken, ontving hij niet alleen bij Resolutie van de Admiraliteit, maar ook namens den zoo bevoegden Zeeheld, 's lands Vlootvoogd van kinsbergen, de vleijendste verzekeringen van bijzonder genoegen.
Wij moeten hier niet verzwijgen een voor den braven verdooren vereerend blijk van vertrouwen, hetwelk hij nog ten jare 1794 van zijne wapenbroeders ontving. Bij de oprigting, namelijk, van het Fonds tot ondersteuning van Officieren en derzelver weduwen of weezen, welke door tegenspoeden of wereldsche wisselvalligheden zulks benoodigd konden hebben, waartoe het voorstel door den Luitenant-Admiraal van kinsbergen gedaan, door den Erfstadhouder als Admiraal-Generaal werd goedgekeurd, zag de Kapitein-Luitenant verdooren, door de Zecöfficieren, dienende bij het Col- | |
| |
legie Zeeland, zich tot mede-Commissaris van dat Fonds benoemd.
Wij zijn nu genaderd aan het tijdstip der groote gebeurtenissen in ons Vaderland, gevolgen van de invasie der legers van de Fransche Republiek in den aanvang des jaars 1795.
Eerlang bekwam verdooren, die begrepen had zijn Vaderland te moeten blijven dienen, en die inmiddels tot Kapitein ter Zee was bevorderd, het kommando over 's lands schip Delft, geärmeerd met 54 stukken. Hij lag daarmede ter reede van Vlissingen, toen hij bevel ontving van het bestuur der Marine, om met het schip Utrecht, benevens de Hector, de Castor en 's lands Brik de Vlieg, naar Texel te stevenen. Dezen last volvoerde hij allezins met den besten uitslag, daar hij reeds vier dagen later gelukkig binnenviel.
Teruggekeerd voor Vlissingen, bleef hij aldaar eenige maanden het kommandement voeren, tot dat hij, in den aanvang des jaars 1796, op ontvangene bevelen, met het schip Delft en de Fregatten Wilhelmina en Minerva, naar Hellevoetsluis zeilde, alwaar hij onder de orders kwam van den Schout-bij-nacht j.a. bloys van treslong.
Op den 1 Maart 1797 stak dit smaldeel in zee, zich combinerende met het Eskader van den Admiraal reyntjes, en gezamenlijk koers naar Texel houdende, alwaar zij op den 2den reeds ongehinderd binnenvielen. 's Lands vloot, aldaar verzameld onder het opperbevel van den Vice-Admiraal de winter, was bestemd om zee te kiezen, in weerwil van de aanhoudende bedreiging der Engelsche zeemagt, welke onze zeegaten steeds in staat van blokkade hield. Het uitloopen had echter niet plaats vóór den 7 October van dat jaar (1797), wanneer de vloot in zee kwam, en tot den 11den in de Noordzee bleef kruisen. Op dien dag kwam de Engelsche vloot, onder bevel van den Admiraal duncan, opdagen, sterk zestien zware Linieschepen, benevens drie
| |
| |
Fregatten en eenige Kotters, en weldra was alles tot dappere tegenweer gereed.
In dien ongelukkigen doch hardnekkigen zeestrijd had de wakkere verdooren een roemrijk deel; en, welke ook de oordeelvelling der nakomelingschap moge zijn over de noodzakelijkheid van het naar zee zenden eener zoo kostbare vloot, altijd zal landzaat en vreemdeling hulde doen aan de onverschrokkene dapperheid der strijders, gewis eenen beteren uitslag waardig.
Wij sparen onze lezers een omstandig verslag van dit bloedig wapenseit, van hetwelk, uit het destijds publiek gemaakt Rapport van het Committé tot de zaken der Marine aan de Nationale Vergadering, in dato 20 November 1797, vele treurige bijzonderheden nog levendig in het geheugen zijn. Maar wij zullen evenwel het meest onpartijdig van het gedrag van onzen Zeeheld spreken, door zijn wedervaren te boekstaven uit hetgeen wij in dat verslag vinden opgeteekend.
De Engelsche Vice-Admiraal onslow kwam, bij den aanvang van het gevecht, met acht schepen van linie op de Hollandsche Arrièregarde af, en weldra waren dus de schepen Haarlem, Alkmaar en Delft, door het couperen der linie, van de vloot afgesneden.
‘Delft, (dus luidt het verslag, bl. 11) gekommandeerd door den Kapitein verdooren, werd in het begin der actie door vier schepen, alle op minder dan eene halve kabellengte, aangevallen; als the Montague van 74 stukken onder de lij, welke getracht had tusschen hem en de Alkmaar door te zeilen; doch, die beide schepen behoorlijk gesloten zijnde, werd zulks het vijandelijk schip belet, hetwelk alstoen achter Delft omliep; the Powerfull van 74 stukken bleef Delft van achteren even te loefwaart liggen; the Russel van 74 stukken was te loeswaart dwars van Delft; en te loefwaart van the Russel, wat voorlijker, was the Monmouth. In die positie zag de Kapitein verdooren de linie tusschen de Jupiter en de Haarlem doorsnijden. Delft ontving toen het vuur van alle kanten,
| |
| |
en bleef den attaquérenden vijanden niets schuldig. The Russel, na Delft zijne volle laag gegeven te hebben, zeilde door, en engageerde zich met Alkmaar, komende the Monmouth in zijne plaats op.
De Luitenant lancaster, kommanderende het Fregat Monnikendam, kwam daarop, met alles tegen gebrast, onder lij van Delft zakken, en verloste dezelve veel van het vuur van the Montague. Delft bleef dan continueel met the Powerfull van achteren en met the Monmouth wat voorlijker geëngageerd. De laatste geraakte omtrent tusschen de Alkmaar en Delft; hetgeen ten gevolge had, dat deze laatste veel van voren inkreeg. Intusschen passeerde van tijd tot tijd het vijandelijk schip the Adamant, nu en dan de volle laag op hem lossende. Het vuur des vijands was, door de meer dan driedubbele overmagt, ijsselijk; alles werd op Delft aan stukken geschoten; geen bras of schoot was meer heel; de meeste hoofdtouwen en alle slagen, ook het grootmarszeils-val en draaireepen, aan stukken, en alle zijden doorschoten; de bezaansroede doormidden; de bezaansmast stond op het vallen, en de fokkemast was zeer beschadigd; het schip had daarenboven eene menigte grondschoten, welke bijna onmogelijk konden worden gestopt; de helft der stukken was onbruikbaar geworden; een ijsselijk aantal dooden en gekwetsten, waaronder drie Luitenants, de Schipper en vele Onderofficieren zich bevonden. In die benarde omstandigheid, en geene hoop van ontzet overblijvende, liet de Kommandant de fok zoo goed mogelijk vallen, en geraakte alzoo wat van the Powerfull af; doch the Monmouth liep denzelven voor over, even vrij van zijne kluiverpen, en plaatste zich onder lij van het schip, met een vernieuwd en hevig vuur; waarop, na twee groote uren, in eene hel van vuur, schroot, ijzer en kogels, tegen meer dan driedubbele overmagt, boord aan boord gestreden te hebben, het schip Delft zich ook eindelijk aan den vijand moest overgeven.’ - Van 325 koppen waren 43 in het
gevecht gesneuveld, en 97
| |
| |
meestal zwaar gewond. Het schip had negen voet water in, toen het voor de overmagt bezweek; en, tot overmaat van ramp, moest verdooren zijn masteloos wrak, na hetzelve als krijgsgevangen benevens eenigen der zijnen te hebben moeten verlaten, zien ten gronde gaan, met 135 zijner moedige strijders, die allen, zoo wel als eenige vijandelijke manschappen, welke van hetzelve bezit hadden genomen, den dood in de golven vonden!
Na alvorens te hebben aangeteekend, dat het gedrag van onzen verdooren, bij het eindigen zijner eervolle krijgsgevangenschap, voor eenen hoogen Zeekrijgsraad is onderzocht, met een voor hem allezins vleijend gevolg en volkomene vrijspreking, zullen wij van dit gedeelte van 's mans loopbaan afstappen, met ook voor zijn aandeel de lofspraak over te nemen, welke wij in het straks ingeroepen verslag van het Opperbestuur der Zeezaken zoo treffend vinden uitgedrukt: ‘Dit zeegevecht heeft, hoe ongelukkig ook deszelfs uitslag geweest zij, den roem der Natie onder de Volken van Europa bevestigd. Het was een gevecht, waarin de schoonste trekken van fieren heldenmoed en onwrikbare dapperheid van de overwinnaars zelve den lof van velen onzer Zeehelden hebben afgedwongen; het was een gevecht nog eens, waarin de krijgsdeugden en vaderlandsliefde, welke de geschiedenissen aan onze dappere voorouders zoo roemrijk toekennen, zigtbaar hebben uitgeblonken; met één woord, een zeestrijd, welke zekerlijk mag gerekend worden een der bloedigste te zijn geweest, welke in onze historiën geboekt zijn, en waarin men het getal der gesneuvelden en gewonden van beide zijden te zamen vrijelijk op vierduizend mag begrooten.’
Niet lang toefde verdooren in den schoot van zijn gezin. Den 28 Maart 1799 zag hij zich met een nieuw kommandement vereerd: hij kreeg het bevel over het Linieschip Brutus van 76 stukken, bemand met 550 koppen, liggende ter reede van Hellevoetsluis. Hij bleef in die betrekking tot de maand October des jaars 1801 zij- | |
| |
nen dienst waarnemen, wanneer eene zware ziekte hem noodzaakte zijn ontslag te vragen. Hij gaf het bevel over aan den Admiraal hartsinck, en bleef sedert in nonactiviteit tot in Mei des jaars 1804, wanneer hij door den Raad der Marine, op last van het Staatsbewind, werd bescheiden op het Texelsch Eskader, aan boord van het schip Doggersbank, om ad interim, bij absentie van den Schout-bij-nacht kikkert, het kommandement te voeren; wordende hem toegestaan de Schout-bij-nachts vlag te laten waaijen.
In Slagtmaand van dat jaar gaf het stranden op de Noorderhaaks van het Engelsche Oorlogschip the Romney van 50 stukken, gekommandeerd door Kapitein cornwall en bemand met 380 koppen, aan onzen verdooren op nieuw eene hem altijd welkome gelegenheid, om zijnen moed en menschlievendheid tevens aan den dag te leggen. In weerwil van eene zeer hooge zee, vertrok hij vrijwillig met zeven sloepen naar buiten, redde in dezelve, alsmede in twee visschers-vaartuigen, het leven van al het scheepsvolk met de Officieren, na alvorens met den Bevelhebber eene kapitulatie te hebben gesloten, waarbij de geheele equipage van het vijandelijk schip zich krijgsgevangen erkende. Eene belangrijke omstandigheid, te gunstiger, daar zij aan het Gouvernement de gelegenheid verschafte, om, bij uitwisseling, de vrijheid aan een gelijk getal onzer landgenooten terug te bezorgen.
In April des jaars 1805 ontving verdooren het bevel over 's lands schip de Wreker van 76 stukken, (later de Koninklijke Hollander genoemd.) Behalve de equipage, bestaande uit 550 koppen, had hij nog gedurende een' geruimen tijd aan zijn boord ingescheept een gelijk aantal soldaten, een gedeelte uitmakende van het leger onder den Generaal marmont, door napoleon bestemd tot zijne groote Landingsexpeditie tegen Grootbrittanje, waartoe ons ongelukkig Vaderland zoo vele opofferingen moest doen.
Het uitbarsten van den derden Coalitieöorlog door de toetreding van Oostenrijk, en vooral de groote meerder- | |
| |
heid van Engeland op de zee, weinige weken later door de schitterende overwinning van Trafalgar bevestigd, verijdelde de reuzenplannen van buonaparte, waaraan de Eskaders van Texel en Hellevoetsluis (bestemd tot eene expeditie op de Noordelijke kusten van Engeland) moesten dienstbaar zijn, en de troepen werden in Augustus wederom ontscheept, om terstond op te breken naar Duitschland.
Na het opdringen van lodewijk tot Koning aan Holland, werd verdooren, in October des jaars 1806, aangesteld tot Kommandant van de Maritime Armade bij het Noordelijk Departement, welke dienen moest tot defensie der Zuiderzee en bijgelegene stroomen. Het schip, door hem gevoerd, werd opgelegd in Februarij 1807; zijnde de Armade bemand met deszelfs equipage.
Den 15den derzelfde maand werd verdooren tot Schout-bij-nacht bevorderd; zijnde reeds te voren met de Ridderorde van de Unie begiftigd.
Een jaar later zag hij zich het opperbevel te Hellevoetsluis opgedragen, en kreeg last, om de Fregatten Euridice en Vriesland naar Zeeland over te brengen; terwijl hij in Februarij 1808 tevens last bekwam, om mede het bevel te voeren over de vaartuigen op de Zeeuwsche stroomen, vervolgens de Armade op die stroomen in gereedheid te brengen, en daarmede voor Vlissingen post te vatten. Slechts weinige dagen later werd hij benoemd tot tweeden Bevelhebber bij het Texelsch Eskader, onder de orders van den Vice-Admiraal de winter.
Bij de hooggerezene geschillen tusschen lodewijk en napoleon, en toen eerstgenoemde reeds ernstig bedacht scheen op krachtdadigen wederstand tegen de geweldige maatregelen van zijnen alles dwingenden Broeder, genoot verdooren een uitstekend bewijs van vertrouwen, daar hij den 10 Mei 1808, met den Gouverneur van Amsterdam en de Generaals martuchewitz en croiset, den last ontving, om de defensie van de Hoofdstad in alle bijzonderheden na te gaan en op te nemen, waarvan een omstandig verslag aan den Ko- | |
| |
ning werd gedaan in Augustus daaraanvolgende, en hetwelk den 17 September gevolgd werd van zijne benoeming tot Kommandant en Directeur van het Noordelijk Departement der Marine (Amsterdam), waaraan hij in die moeijelijke tijden, een weinig later, 14 April 1809, zag toegevoegd het kommandement der Maritime Armade op de Zuiderzee en bijgelegene stroomen. In datzelfde jaar, in de maand Augustus, bij het vertrek des Generaals dumonceau, werd hem het Gouvernement der Hoofdstad voor eene wijle tijds opgedragen; en, bij zoo vele proeven van welverdiend vertrouwen, viel hem, in den aanvang van het volgende jaar 1810, eene nieuwe onderscheiding ten deel, daar lodewijk hem tot Kommandeur der Orde van de Unie verhief; waarbij hem nog, in Mei, een laatste blijk van hoogachting van Hollands vernederden Koning werd toegevoegd, toen deze hem benoemde als Officier van zijn Huis.
Nu was eindelijk het tijdstip genaderd, waarin de heerschzuchtige oogmerken van buonaparte geen breidel meer kenden: Holland verloor deszelfs volksbestaan, en werd ingelijfd in het Fransche Keizerrijk. Verdooren werd toen als Chef militair bij het Departement der Marine te Amsterdam, onder de orders van den Zeeprefect, Admiraal truguet, bevestigd; en als man van eer vervulde hij, zijne vaderlandsche spijt verkroppende, de pligten van zijn ambt; nogtans nimmer vergetende, wat hij aan zijne landgenooten in die tijden van druk en argwaan, tot leniging der algemeene ellende, verschuldigd was.
De man der verschrikking, die geheel het vasteland van Europa deed sidderen en de wereld met zijnen krijgsroem vervuld had, bezweek voor de vereenigde zamenspanning der tot wanhoop gedrevene Volken, aangemoedigd door Engelands nooit bezwekene volharding.
Nederland, het oog op oranje gevestigd, had nimmer vergeten, hoe heerlijk het voorgeslacht, na eenen tachtigjarigen kamp, de vrijheid had bevochten.
Hogendorp en van der duyn traden op, en
| |
| |
de Novembermaand van 1813 zag den eersten lichtstraal der bevrijding door dreigende wolken aan den gezigteinder schemeren.
Alles hing in die hagchelijke omstandigheden af van de toetreding van Amstels volkrijke stad. De mannelijke Proclamatie van den 21 November, waarbij alle gehoorzaamheid aan den Geweldenaar werd opgezegd, had de algemeene geestdrift ontvlamd; maar de middelen van verdediging waren zoo luttel, het gevaar bij der Franschen terugkeer zoo groot, dat het aarzelen der waardige mannen, welke in die dagen, ter bevrediging der opgewondene gemoederen, zich moedig met het tusschenbestuur wilden belasten, alleen door hoog opgewondene geestdrift konde gelaakt worden.
In dit éénig tijdsgewricht zien wij onzen verdooren in een helder licht te voorschijn treden, en een karakter van den echt vaderlandschen stempel ontwikkelen.
Wij schrijven geene geschiedenis van die onvergetelijke dagen: zoo vele welsprekende pennen hebben die taak beproefd; en des onvergelijkelijken van der palm's Gedenkschrift alleen ware meer dan genoegzaam, om eene dankbare nakomelingschap op Nederlands zoo grootsch tot stand gebragte herstelling met verrukking te doen staren. Uit dat geschrift willen wij verdooren leeren kennen, en er eenige minder bekende daadzaken bij opteekenen.
Het diep indringend oog van kemper doorzag al het voordeel, dat uit eene gemeenschappelijke zamenspanning van kraijenhoff en verdooren voor de zaak van Vrijheid en oranje te rapen was. De edele man had niet te vergeefs op beider medewerking gerekend. ‘Kraijenhoff en verdooren (zoo lezen wij in het roemvol Gedenkschrift) waren terstond bereid, om zich uit den dienst van Frankrijk te ontslaan, deden het bij geschrifte, en beloofden trouw aan oranje en het Vaderland. Eene onwaardeerbare winst voor de goede zaak, zulk een voorbeeld en zulke talenten! Ook konden, door de ronde toetreding van verdoo- | |
| |
ren, de hulpmiddelen, in de magazijnen der zeemagt voorhanden, tot verdediging der stad, indien zij bedreigd werd, worden aangewend; doch men achtede haar, van dit oogenblik af, niet alleen veilig voor zich, maar ook een voormuur ter verdediging van het geheele Vaderland.’
De Fransche Zeeprefect verliet Amsterdam den 23 November. Eerst in den ochtend van den volgenden dag, bij het binnenrukken van 200 Kozakken, ontving verdooren de schriftelijke overdragt van het opperbevel der zeezaken, hetwelk de Admiraal truguet niet langer kon blijven voeren. Verdooren schrijft, zonder te aarzelen, een' brief aan den Minister der Marine te Parijs, waarbij hij zijne demissie inzendt, en liet alzoo niets dubbelzinnigs te denken over bij dezen mannelijken stap. ‘Ik ben,’ dus schreef hij, ‘een geboren Hollander. Ik zie met de hoogste voldoening de gebeurtenissen, welke mijn Vaderland weder plaats zullen doen nemen in den rang der vrije Volken; en ik acht mij ten duurste verpligt, om, met alle mijne krachten, de hand te bieden aan het grootsche doel van deszelfs herstelling.’ Zoo schreef de wakkere man, in geestdrift ontstoken voor de heilige zaak; maar zijne daden bewezen, dat het Vaderland meer dan warme deelneming van hem te wachten had. Hij aanvaardde terstond, met overleg van de Commissarissen Generaal van het Algemeen Bestuur te Amsterdam, het Militair Kommandement en de geheele directie der Marine van het eerste arrondissement van Holland; terwijl, reeds den volgenden dag, het Algemeen Bestuur, om zijne geheele goedkeuring en vertrouwen aan den dag te leggen, hem de waardigheid opdroeg van Admiraal der Zuiderzee. Hij ontving daarbij de uitgestrektste volmagt, om alle middelen van tegenweer aan te wenden, welke hij noodig zou oordeelen, requisitiën van manschappen, wapenen en ammunitie te doen, en, in naam van het hoog bewind, voor alle betalingen bons af te geven, welke tegen gereed geld ingewisseld zouden worden. Hij vond in de voor- | |
| |
malige bekwame Ambtenaren der
Marine, niet minder dan in de aanwezige Officieren der Zeemagt, (van welke allen hij, in naam van oranje, den eed van trouw afnam) den loffelijksten ijver tot medewerking, en gaf allen het voorbeeld van rustelooze inspanning, bedaarden moed en onwankelbare volharding.
In weinig tijds, daar nu de oude vaderlandsche vlag van alle torens wapperde, had alles een krijgshaftig aanzien bekomen. Uit het tuighuis werd naar stads bolwerken het voorhanden zijnde geschut vervoerd, en aldaar, onder het toezigt van den braven Ingenieur versteeg, de noodige beddingen gelegd door 's lands werklieden, welke het hout, daartoe benoodigd, van de werf hadden aangevoerd. De werving van zeevolk slaagde naar wensch: in korte dagen bragt men 800 man onder de wapenen, en waren een aantal vaartuigen gereed tot beveiliging der Zuiderzee.
Alle de bijzonderheden van dit, ook voor den naneef zoo belangvol, tijkperk vindt men elders breedvoerig ontwikkeld: wij teekenen alleen tot ons oogmerk nog op, dat de Admiraal gewapende vaartuigen naar Rotterdam en Leiden, naar Texel en Wieringen, tot voor Harlingen afzond; terwijl eenige tot blokkade voor Naarden werden bestemd, werwaarts al spoedig 300 manschappen, onder bevel van den moedigen Kapitein-Luitenant ter Zee waardenburg, tot versterking van de door den Luitenant-Generaal kraijenhoff bijeengezamelde magt, konden aanrukken.
Hoe vleijend was niet voor verdooren de goedkeuring van Neêrlands afgebeden Vorst, die niet aarzelde, door zijne overkomst en dadelijke tegenwoordigheid te Amsterdam, aan Europa te verklaren, dat Nederland verrezen was, en voor altijd aan vreemde onderdrukking zich onttrokken had. Ooggetuigen alleen kunnen zich herinneren, wat de brave man daarbij, en bij 's Vorsten eerste verschijning op 's lands werf, gevoelde, en hoe zijn mannelijk en open gelaat aan zijne verrukte medeburgers de zelfvoldoening vertoonde, welke zijne beslis- | |
| |
sende keus in den felsten nood hem wel verzekerd had, maar die nu, dank zij der Voorzienigheid! bij eene opdagende uitkomst, alle andere gewaarwordingen moest te boven gaan.
Bij de plegtige inhuldiging van den Souvereinen Vorst binnen Nederlands Hoofdstad, genoot verdooren de eer, willem den eersten te vergezellen; en de gouden gedenkpenning, op dien voor altijd gedenkwaardigen dag aan de hooge Staatsbeambten uitgedeeld, werd, op 's Vorsten last, door den Minister van het Zeewezen, aan hem ter hand gesteld, met schriftelijke betuiging, ‘dat zulks geschiedde tot erkenning van den ijver en de welmeenendheid, met welke hij, in de eerste oogenblikken der Revolutie, de werkzaamheden van het zich vormend Bestuur had ondersteund.’
Aldra kwam de organisatie van het korps Zeeössicieren tot stand, en nu werd verdooren als Vice-Admiraal bevestigd, leggende hij den 28 Julij 1814 in handen van den geliefden Vorst den eed af, dien hij met zoo veel geestdrift te midden van het gevaar reeds luide had uitgesproken. En toen in het volgend jaar, 1815, oranje's luisterrijke verheffing tot den Nederlandschen troon, in het oogenblik der bedreiging van de vaderlandsche grenzen, aanleiding gaf tot de instelling eener Ridderorde, strekkende tot belooning van uitstekende daden van moed, beleid en trouwe, bedreven door die genen, welke, zoo ter zee als te lande, den Koning en het Vaderland dienen, zag verdooren zijnen naam aankondigen onder de eerste braven, wien die eervolle onderscheiding te beurt viel, daar Zijne Majesteit den 8 Julij hem benoemde tot Kommandeur der Militaire Willems-Orde.
En zoo, overladen met eer en onderscheiding, zien wij den verdienstelijken man genaderd aan het einde van zijn openbaar leven. Van de maand December 1813 af had hij, met trouwhartigen ijver, onafgebroken, tot het einde van Augustus 1815, onder het opperbeleid van 's Konings Minister voor het Zeewezen, den dienst blijven waarnemen, als Directeur en Kommandant bij het Noor- | |
| |
delijk Departement: hij werd alstoen door wijlen den Schoutbij-nacht lemmers vervangen; terwijl de Koning zich voorbehield, hem als Vice-Admiraal tot andere functiën op te roepen. De laatste jaren van zijn leven genoot hij dus eene eervolle rust. De genoegens van het landleven waren steeds voor hem bekoorlijk, en huisselijk geluk was voor hem een hemel op aarde. Bemind en geacht van allen, die zijn edelmoedig bestaan en ronde inborst kenden, sleepte eene hevige ziekte van slechts negen dagen hem ten grave. In Gods altijd wijs bestel gelaten, ontsliep hij, den 30 October 1824, in de armen eener hem teeder lievende Echtgenoote, omringd van zijne met haar diepbedrukte kinderen, die met talrijke vrienden zijnen onverwachten dood beschreijen. Zijne vaste gezondheid en krachtig ligchaamsgestel schenen hem een' zeer hoogen ouderdom te beloven: hij bereikte den leeftijd van 67 jaren, waarvan hij de laatste acht gesleten heeft op zijn geliefd buitenverblijf Doorens-lust, onder Oost-Souburg, op het Eiland Walcheren. Op het kerkhof, aan zijne woning grenzende, had hij zelf zijne toekomstige rustplaats aangewezen; en, overeenkomstig 's mans uitdrukkelijk verlangen, is zijn stoffelijk overschot aldaar onder eenen eenvoudigen lijksteen bijgezet, daar hij, wars van ijdele praalzucht, had begeerd, dat, bij zijne uitvaart, alle eerbetoon, aan zijnen hoogen rang verschuldigd, achterwege gelaten zou worden.
Dikwerf werd 's mans huisselijk geluk door grievende slagen gestoord. Hij trad, ten jare 1788, voor de eerste maal in den echt met adriana elisabeth westerwijck forsborg, welke in Augustus 1796 overleed. Dit huwelijk werd gezegend met vier Zonen en eene Dochter, waarvan slechts één der eersten den Vader mogt overleven. Hij hertrouwde, in Julij 1798, met catharina maria brand, Weduwe van zijnen heldhaftigen Wapenbroeder, den Kapitein ter Zee, l.w. van rossum, die op den 11 October 1797, strijdende voor de eer van 's lands vlag, zoo roemrijk gesneuveld was. Hij droeg haar ten grave in December 1810.
| |
| |
Uit dit huwelijk zijn drie Zonen geboren, waarvan één dood ter wereld kwam en thans nog twee in leven zijn. In October 1811 gaf hij voor het echtaltaar de hand aan elisabeth henriëtte, Gravinne van den roetzelaer van langerak, welke hem reeds in Januarij 1813 ontrukt werd. Met zijne nablijvende droevige Weduwe, wilhelmina maria haack, was hij gehuwd in Mei 1814. Uit dit huwelijk werd hem ééne Dochter geboren, welke dood ter wereld kwam. Aan de zachte deugden en beminnelijke hoedanigheden dezer waardige Vrouwe was de Afgestorvene het stil geluk verschuldigd, dat in den avond van zijn leven hem in volle mate ten deel viel.
Dat aan 's mans asch elk Nederlander een' dankbaren traan wijde! Zijne waardige Weduwe en Kinderen zullen zijnen naam in eere houden; zijne Wapenbroeders en Vrienden hem nimmer vergeten! |
|