| |
Viertal brieven aan eenen vriend, over de tentoonstelling der kunstwerken van nog levende Nederlandsche meesters, te Amsterdam, van den jare 1824.
Gij doet mij waarlijk zeer veel eer aan, geachte Vriend! met mij zoo ernstig als vriendelijk te noodigen tot het mededeelen mijner gedachten over de voorwerpen van kunst, ons bij de onlangs afgeloopene Tentoonstelling voor oogen gehouden. Ik beken het gaarne, deze uitnoodiging, als ook de ondubbelzinnige blijken van goedkeuring, waarmede onze briefwisseling bij eene vroegere gelegenheid is ontvangen geworden, waren reeds drangredenen te over, om mij daaraan thans niet te onttrekken. Doch de aankondiging van eene brochure, en daarna de verschijning van nog een en ander, over hetzelsde onderwerp, verkoelde niet weinig den lust,
| |
| |
waarmede ik deze taak dacht op te vatten. Immers moest ik vreezen, dat hierdoor hetgeen ik voorhad te schrijven geheel nutteloos zou worden; want, en gij weet dit ligt beter dan ik, het is hoogstmoeijelijk, zelfs gevaarlijk, wanneer, om eens met hooft te spreken, het weeder, aan 't quakkelen slaande, een' diepen dijk gemaakt heeft, zich een nieuw spoor en eigen weg te banen, langs welken men hoopt zijn doel te zullen bereiken. Bij de inzage, echter, met name van het bedoelde stukje, meende ik in uw aanzoek wel te mogen bewilligen. Wat ik u intusschen als mijn oordeel meen te moeten kenbaar maken, moet gij geenszins als eene afdoende uitspraak aanzien; maar gij moogt u gerust verzekerd houden, dat eene strenge onpartijdigheid, geen ander inzigt, mij in mijne beschouwing zal geleiden. Deze bekentenis ftrekke alzoo tot eene verontschuldiging, wanneer ik in eenig opzigt dwalen mogt.
Te regt merktet gij reeds op, dat de tijd tot het houden der Tentoonstelling in dit jaar, 1824, vroeger gesteld werd, dan bevorens. De reden dezer vervroeging heeft men te zoeken in de aankondiging der expositie te Brussel, welke bepaald was tegen October, en dus bijna gelijktijdig met de onze zoude hebben plaats gehad. En zeker, indien niet van hoogerhand daarin ware onderhandeld geworden, zouden beide, die te Brussel en te Amsterdam, daardoor merkelijk hebben geleden. Wij voor ons, althans, zouden van onze Zuidelijke kunstbroeders nog minder stukken hebben ontvangen, dan thans. De Brusselsche, daarentegen, heeft nu weinige of geene schilderijen van de onze overgenomen. Immers het grootste aantal, en daaronder de voornaamste, werden of waren reeds verkocht, en wel zoodanig verkocht, dat men zich omtrent de tevredenheid der kunstenaars deswege in geenen deele behoeft te verontrusten; terwijl zulks aan vele der teruggezondene voorzeker mede zoude zijn te beurt gevallen, indien derzelver vervaardigers daarvoor geene prijzen hadden gevorderd, welke de liefhebbers van den koop deden afzien.
Wij moeten ons verheugen over ons kunstenkweekend en kunstenminnend Noordelijk Hollands deel, dat in dit opzigt, alsmede door het gedurig en getrouw opkomen te dezer gelegenheid, getoond heeft, hoeveel belang men voortdurend in deze inrigting blijft stellen. Men verzekert, dat er ruim 15,500 Lijsten zijn uitgegeven; en dit getal ware, buiten
| |
| |
allen twijsel, nog aanmerkelijk vermeerderd geworden, wanneer niet het gunstig jaargetijde vele aanzienlijke liedon op hunne Buitenverblijven had teruggehouden.
Het Lokaal, dat men reeds meermalen tot de Tentoonstellingen bezigde, en waarschijnlijk voor deze inrigting steeds zal gebruiken, blijft bij uitnemendheid tot dit einde voldoen. Het komt mij echter voor, dat men, bij een toenemend getal van stukken, hetwelk dit jaar reeds plaats vond, en bepaaldelijk van zoogezegde kapitale schilderijen, omtrent derzelver plaatsing nog wel eens eenige ongelegenheid zal ontmoeten. Doch waartoe te zorgen vóór den tijd? De Kommissie, die altijd, en ook nu wederom, met zoo veel zorg en vlijt hare taak volbragt heeft, zal ook alsdan wel middelen weten te beramen, al ware het slechts (om iets te noemen) door eene ruimere terughouding van zulke aangebodene stukken, welke niet zoo geheel den toets kunnen doorstaan. Zij heeft inderdaad eene gewigtige en moeijelijke taak te vervullen. De strengste onpartijdigheid, vanwaar zij moet uitgaan, brengt haar niet zelden in aanraking met lastige en ontevredene bedillers, het zij dan om de verwerping, het zij om de plaatsing hunner stukken. Ik mag echter bij deze gelegenheid niet voorbijgaan de breede omschrijving, met welke men twee der stukken van navez en die van ricquier heeft verwaardigd, als hadde men daarmede de aandacht bepaaldelijk willen vestigen op deze twee Meesters, terwijl andere, desgelijks zeer verdienstelijke, kunstenaars onder den vloed van medewerkers als verzwolgen werden. - Maar het wordt tijd, dat ik ter zake toetrede.
De Tentoonstelling van 1824 dan, gelijk ik reeds aanmerkte, overtrof, in getal van stukken, de vorige, welke echter ons vooral niet minder kapitale en belangrijke schilderijen vertoonde, dan die van dit jaar. Beider betrekkelijke waarde tot elkander te bepalen, is moeijelijk, dewijl men thans in alle vakken zeer verdienstelijke stukken konde onderscheiden, hetwelk, indien eene meer algemeene medewerking hadde plaats gevonden, ontwijfelbaar tot een voordeelig besluit voor deze, boven die van 1822, zoude geleid hebben. En dit laat zich reeds uit een oppervlakkig inzien der Lijsten van beide jaren van voren opmaken.
Hoe vele namen van met roem bekende Schilders mist men op die van 1824! Gaarne zouden wij er pieneman, m.j. van bree jr, ph. van bree, versteegh, pae- | |
| |
linck, odevaere, cels, de cauwer, van assche, braeckelaer, gabriël en anderen in hebben aangetroffen. Van pieneman, als verbonden aan het Koninklijk Instituut van Kunsten en Wetenschappen, als Eersten-Directeur der Akademie, uitsluitend aan de beoefening der Beeldende Kunsten gewijd, had men, ik ontveins het niet, iets op de Tentoonstelling verwacht; geenszins, dat hij zich, met van bree en anderen, die in soortgelijke betrekkingen staan, herhaalde malen ons zijne kunstvoortbrengselen zoude hebben onthouden. Het is waar, de vervaardiging van het groote stuk, dat sinds langen tijd de algemeene aandacht en bewondering heeft gaande gehouden, en wegens deszelfs afzonderlijke bezigtiging een zoo groot opzien baart, heeft dezen kunstenaar zeker veel tijd ontnomen; doch..... Maar wij sporen liever den grond van hunner aller terughouding niet na. Ieder beminnaar van kunst gevoelde, dat zij allen, genoegzaam verzekerd van den algemeenen bijval, zich tot mededeeling niet ongehouden konden rekenen jegens een publiek, hetwelk hunne tentoongestelde stukken altijd met groote toejuiching en geestdrift heeft ontvangen, en zich daardoor geregtigd achtte, om de openlijke beschouwing hunner kunstvoortbrengselen te vorderen, opdat zij niet slechts hunnen eigen roem in het vak der schoone kunsten, maar ook dien van het Vaderland, steeds meer en meer zouden helpen verbreiden. Vleijen wij ons intusschen, dat zij bij eene volgende gelegenheid aan den algemeenen wensch zullen gehoor geven; en, op dien grond bouwende, mogen wij de streelende verwachting koesteren, dat de eerstvolgende Tentoonstelling, niet alleen in aantal en belangrijkheid, maar ook in voortreffelijkheid, alle de vroegere zal te boven
streven.
Na deze bedenkingen, waarbij ligt nog andere te voegen waren, zal de aangevoerde vergelijking gemakkelijker zijn op te lossen. De Meesters, die ous voor het eerst hunne schilderijen aanboden, konden, uit den aard der zake, niet wel met de meer geoefenden wedijveren of gelijk gesteld worden; ofschoon er zich onder bevinden, (bij voorbeeld een p.f. leroy) die reeds een zoo gunstig vermoeden van hunne bekwaamheden hebben doen opvatten, dat zij, indien de verwachting, die men van hunne talenten voedt, niet worde teleurgesteld, eenmaal Neêrlands luister in het vak der schoone kunsten krachtig zullen helpen schragen en handhaven.
| |
| |
Het blijst gezegd, wat ik u eens als mijn gevoelen mededeelde, nopens de moeijelijkheid tot het maken van afdeelingen in de kunst. Dit jaar ontmoette ik er wederom een duidelijk bewijs van in het stuk van barbiers te Haarlem, het ligten van de Cataract voorstellende. Als onderwerp eener werkelijke gebeurtenis, mag men aan de geschiedkundige waarheid niet twijfelen; en echter zou ik voor mij hetzelve niet onder de Historische stukken durven rangschikken. Hoezeer dan ook deze eens gemaakte zwarigheid blijft bestaan, zal ik evenwel verpligt zijn, eenige regelmaat in acht te nemen, en, den weg houdende, langs welken ik u vroeger rondleidde, wederom eerst van de Historische stukken en Portretten spreken, om daarna van het tableau de genre, de Stillevens, Bloem- en Fruitstukken, Stad- en Kerk-, Zee- en Watergezigten enz. enz. te gewagen.
Het eerste en hoogste vak der kunst, het Historieschilderen, is gansch geene gemakkelijke taak. Het vereischt niet slechts eene meer gezette en uitgebreide studie dan de overige, maar ook werkt bovenal tot het welslagen in dezen mede eene localiteit, en, ten gevolge van dien, eene aanmoediging, welke in onze Noord-Nederlandsche gewesten schaars voorkomt of gevonden wordt. De kunstenaars der Zuidelijke provinciën hierin gelukkiger zijnde, kan het zelden missen, dat wij van hen Historische voorstellingen ontvangen. Doch ook de onzen wijdden zich sinds eenigen tijd, met goed gevolg, aan dit vak toe. De beroemde moritz, die zich thans niet heeft willen onttrekken, heeft bij deze gelegenheid, en ook vroeger, toen hij de Kruisiging en de Afneming van het Kruis ten voordeele van het oude Mannen- en Vrouwenhuis liet bezigtigen, wederom aan den dag gelegd, hoe volkomen hij het penseel meester is, hetzij hij in dit of in eenig ander vak zijne kunst uitoefent, en hoe hij edelmoedige belangeloosheid met ware kunstverdiensten weet te paren. Het bezoek der Vrouwen bij het Graf getuigt van zijne zeldzame begaafdheden, die misschien alleen aanmoediging behoeven, om het geheel ontwikkelde talent van dezen verdienstvollen kunstenaar in meerdere grootsche proeven te zien schitteren. De Koopman in Prenten, door denzelfden Meester, draagt mede blijken van eene uitnemende schildering; het vreemde en zonderlinge des onderwerps, tevens het merk van moritz' genie, heeft nog al eenigen aanstoot gevonden.
| |
| |
C. kruseman gaf van zijn tweejarig verblijf in Italië sprekende bewijzen. Al hetgeen door hem is ingezonden, draagt blijken van zijne vordering in juistheid van teekenen en goede penseelsbehandeling. De aanmerking wegens kleur en houding, op dezelve te maken, mag men redelijkerwijze verwachten, dat eenmaal zal wegvallen. In den bedelenden belisarius had men meer oorspronkelijkheid gewenscht. - De vaderlandsche Zeeheld m.a. de ruyter bij het lijk van m.h. tromp, eene afgewerkte schets, door den jongen portman, doet de schoonste verwachtingen in dit vak van dezen kunstenaar oprijzen. Dit stuk vond veel bijval, en bezit hooge en bijzondere verdiensten, vooral ook wat het koloriet betreft, welke den vervaardiger groote eer aandoen. De eenzelvige gelijkheid der portretten, en eene soortgelijke aanmerking ten opzigte der kleeding, beletten niet, hem onder die jeugdige kunstenaars te noemen, die alle aanmoediging overwaardig zijn.
De komst van hugo de groot aan het huis van zijnen vriend daatselaar, door doijer vervaardigd, was niet ontbloot van verdiensten, maar met dat al niet beter dan de albrecht beiling, dien men in 1822 van denzelfden aanschouwde. (De openstaande deur scheen mij toe, met de zoo noodwendige geheimhouding kwalijk te strooken.) Men verwacht van dezen jeugdigen Schilder, en zijne vorderingen op zijne kunstreize, bij eene volgende gelegenheid, belangrijke proeven.
Uit de Zuidelijke provinciën troffen wij aan den verdienstelijken ricquier, die met volhardenden ijver voortgaat het Historiéle vak uitnemend en met vordering te beoefenen, en daarvan drie afdoende bewijzen heeft ingediend. Reeds de onderwerpen, of uit onze Geschiedenis ontleend, of daartoe eenigermate te betrekken, boezemen belangstelling in; derzelver behandeling, zoo krachtig als uitvoerig, vol uitdrukking, doen verzekering van zijn talent, en verdubbelen den lof, dien ik hem vóór twee jaren waardig achtte. Eene meer stoute behandeling zoude zijner stukken eene nog hoogere waarde bijzetten. De kleurigheid, waarover ik vroeger mijne aanmerking maakte, was thans minder, en de zamenstelling der groepen behagelijker. Het bezoek van oranje bij egmond was bevallig en vol genie. Ook de jacoba had geene geringe verdiensten, en balboa wekte, door kracht van uitdrukking, te regt belangstelling.
| |
| |
Geestig in vinding was de voorstelling door spruyt, te Brussel, wiens kunstvoortbrengselen wij nimmer, zoo veel mij bewust is, op onze Tentoonstellingen aanschouwden. Het ontevreden gelaat van den Borstelmaker, wien het bedrijf van ketel, daar hij met den vinger schilderde, thans weinig voordeel zoude aanbrengen, was wèl uitgedacht, het geheel vrij goed zamengesteld en geschilderd. Dit stukje werd met genoegen gezien, en doet naar andere vruchten van zijne hand wenschen.
Ducq, te Brugge, leverde twee stukken, beide betrekkelijk tot de fabel van Daphnis en Chloë. Zoo het gerucht ons niet bedriege, zoude deze kunstenaar door eene beroerte zijn aangetast, die hem het gebruik zijner handen schier ontnomen heeft; en indien dit noodlottig berigt zich mogt bevestigen, dan heeft men dit jaar welligt de laatste vruchten zijner kunst aanschouwd. Eene goede compositie en fraaije behandeling deden den bekwamen kunstenaar terstond herkennen, die echter te zeer den geest der Fransche School heeft aangenomen.
Doch de verdiensten van alle de reeds genoemden werden overtroffen door de schilderijen van navez, die wederom de pronk der Tentoonstelling waren. Deze zevenendertigjarige kunstenaar gaat met vaste schredeu voorwaarts; zijne steeds toenemende vorderingen bieden een allerstreelendst vooruitzigt aan. Ieder werd telkens tot zijne tafereelen als teruggetrokken, om telkens meer voldaan zich van dezelve te verwijderen. Allertreffendst en vol uitdrukking waren de Meisjes, door eenen Kluizenaar vermaand wordende; en de hooge stemming, waarin hij de beschouwers zijner beide andere stukken wist te brengen, was bovenal opmerkelijk. Verbeeld u eene voorstelling uit den Bethlehemschen Kindermoord afgebeeld te zien met de sprekendste uitdrukking der karakters, gevoegd bij eene edele, grootsche, breede, navez eigene wijze van behandeling, om u slechts eenigermate een denkbeeld te vormen van den indruk, dien deze schilderij heeft achtergelaten. Het afgrijselijke dier gebeurteis, waarvan wij in de gewijde schriften lezen, boezemde eene hartstogtelijke huivering in, die in weemoedigheid en een meêwarig godsdienstig gevoel overging op het zien van de Familie, welke de genezing van haar ziek Kind van de H. Maagd komt afsmeeken. Navez verdient met het hoogste regt de eervolle onderscheiding, waarmede zijn talent
| |
| |
reeds is verwaardigd; hij heeft aanspraak op duurzame hoogachting van allen, die de schoone kunsten weten te schatten. Ditmaal heeft hij zeker wederom reden, om over het onthaal, door hem genoten, tevreden te zijn. Vóór het openen der Tentoonstelling had reeds ééne schilderij haren kooper gevonden, en de beide andere werden zeer spoedig verkocht. Wij wenschen hem kracht, lust, tijd en leven, om ons nog dikwerf op zulke keurige vruchten te onthalen. - Hij vergunne ons echter ééne aanmerking Alles is nog te heel en te kleurig, te weinig in den besten Hollandschen trant. Hij zou van van der helst, karel du jardin, en anderen van dien stempel, veel, ten beste van de harmonieuze ineensmelting van kleuren en nuances, kunnen leeren.
Een leerling uit de school van navez liet zich spoedig als zoodanig herkennen. De manier, in welke de lantsheer zijnen Meester volgt, werd met genoegen opgemerkt. Zijn Visscher, met twee Kinderen bij zich, onderscheidt hem op eene voordeelige wijze.
Maes, een der genen, welken de Koninklijke gunst van een vierjarig pensioen tot eene kunstreize, de hoogste belooning bij de voortreffelijke inrigtingen der Koninklijke Akademiën van Beeldend: Kunsten te Amsterdam en te Antwerpen, werd toegewezen, zond ons, onder anderen, een' H. sebastiaan, die, wat de kleur, teekening en uitdrukking van den kop betreffen, minder de aandacht trok, dan zijne Pifferari, voor eene Madonna zingende, hetwelk eigenlijk tot het tableau de genre behoort.
Doch ik merk, dat ik reeds een' tamelijk langen brief heb geschreven; weshalve ik omtrent j.a. kruseman, die veel aanleg toont en vooruitgaat, j.f. thijs, geirnaerd, bauer niet mag uitweiden. Elk had zijne bijzondere verdiensten. Geirnaerd slaagt veel gelukkiger in huisselijke tafereelen, dan in het Historische vak. Allen verdienen aanmoediging. Ik meen u echter het voornaamste eenigzins te hebben doen kennen van hetgeen de beoefenaars van het Historieschilderen hebben geleverd. Mij dacht, over het algemeen, meer vooruit- dan teruggang te bespeuren. Onze jonge kunstenaars schijnen zich meer en meer op dit gedeelte der kunst toe te leggen.
De minste ook onder hen late den moed niet zinken, wanneer hij bescheidene aanmerkingen over zijn werk hoort. Het
| |
| |
is, wel is waar, een steil en moeijelijk pad, dat zij te bewandelen hebben; maar een volhardende ijver, gedurige oefening in alwat tot het daarstellen van de gekozene onderwerpen betrekking heeft, zal langzaam, maar zeker, tot het doel geleiden. Dit, en eene onderlinge vergelijking, waartoe de Tentoonstellingen ruime gelegenheid aanbieden, zullen het hunne toebrengen, om eindelijk op den ééns met vaste schreden betreden weg den palm der eere weg te dragen, en der nakomelingschap bewijzen achter te laten, dat de geest der Nederlanderen in tijden van onderdrukking wel kon versagen, maar nimmer geheel worden verdoofd, ja zelfs veeleer, naar 't schijnt, krachten verzamelde, om met nieuwen moed zich op te heffen, en glansrijk te schitteren, als sterren aan den onbewolkten hemel.
(De tweede Brief hierna.) |
|