| |
Korte schets van het leven en de schriften van Rhigas, een der voornaamste bewerkers der omwenteling, ten doel hebbende de onafhankelijkheid van Griekenland.
Door C. Nicolo-Poulo.
Rhigas, de voornaamste oorzaak van den eersten opstand, die de omwenteling en den oorlog voor de onafhankelijkheid der Grieken moest voorbereiden, werd, omstreeks het jaar 1753, te Velestini, eene kleine stad in Thessalië, geboren. Hij maakte uitmuntende vorderingen op de beste scholen van zijn vaderland, en daar onderscheidde hij zich vroeg, zoo wel door groote vlugheid van begrip, als door buitengewone vlijt. Daar hij geene fortuin genoeg bezat, om vrij en eervol het moeijelijk veld der letteren te bewandelen, wijdde hij zich aan den handel toe, om hiermede een onafhankelijk bestaan te verwerven. Hij begaf zich, nog jong zijnde, naar Bucharest, waar hij tot het tijdstip der Fransche omwenteling, in 1789 en
| |
| |
1790, bleef, zijnen tijd tusschen de werkzaamheden van den handel en zijne geliefkoosde studiën verdeelende. Te Bucharest, toen nog eene stad, die rijk was in mannen van verdiensten uit verschillende volken, en voorzien van eene uitgelezene boekerij over de verschillende deelen der letterkunde en wetenschappen, was het, waar rhigas, altijd begeerig naar meerder onderrigt, de uitgebreidste kennis opdeed. De oude letterkunde van Griekenland ontvlamde zijne verbeelding; de Latijnsche, Fransche, Italiaansche en Duitsche talen waren hem eigen; hij voerde de pen zoo wel in het Grieksch als in het Fransch. Ook was hij dichter en muzikant tevens. Zijne aangenaamste bezigheid was de aardrijkskunde, met andere wetenschappen in vergelijking gebragt. Hij voegde bij al zijne kennis een diep en hartstogtelijk gevoel voor zijn schoon en ongelukkig vaderland, welks schandelijke slavernij hij niet kon verdragen; en het voorwerp zijner vurigste begeerten was, alles uit te denken, wat ééns tot bevrijding van hetzelve dienen kon. Deze bepaalde neiging, die alle zijne verstandelijke vermogens zoo zeer wist te verheffen, bragt hem op het stoute en ontzettende denkbeeld, om in stilte een groot Genootschap op te rigten, hetwelk geen ander doel zou hebben, dan geheel Griekenland in opstand te brengen tegen de Porte, en zijne ongelukkige medeburgers te verlossen van het hatelijk juk der barbaren. Vol ijver en werkzaamheid, in den hoogsten graad het vermogen van welsprekendheid bezittende, en reeds eene groote achting genietende bij de aanzienlijksten des volks, haastte hij zich, het vaderlandsch Genootschap te vestigen, waarvan wij zoo even spraken; en hij haalde vele Bisschoppen, Archonten, rijke kooplieden, geleerden, Kapiteins van de land- en zeemagt, in
één woord, de bloem der Grieksche natie, tot zijne partij over, behalve nog verscheidene vreemdelingen van aanzien. Maar hetgeen in Europa ongeloofelijk scheen, en niet minder het natuurlijk gevoel van afkeer verraadt, dat een volstrekt onafhankelijk Gouvernement moet inboezemen, wanneer het nimmer eenigen waarborg voor iets aanbiedt, noch de bezittingen of het
| |
| |
leven, zelfs niet in de hoogste standen, onbedreigd laat, was, dat rhigas, op welke wijze weten wij niet, verscheidene vermogende Turken insgelijks aan zijn Genootschap deed deelnemen, onder anderen den beroemden passwan-oglou, die langen tijd de magt der Porte weêrstand bood. - Na de oprigting van dit Genootschap, vestigde rhigas zich te Weenen, waar zich een groot aantal rijke Grieksche kooplieden ophield, en eenige uitgewekene geleerden van dat zelfde volk. In deze hoofdstad onderhield hij eene geheime briefwisseling met de voornaamste leden zijner partij in Griekenland en Europa. Te zelfden tijde ging hij voort, met gelukkig gevolg, de letteren te beoefenen. Hij gaf een dagblad uit, tot onderrigt zijner medeburgeren. Hij vertaalde de Reizen van den jongen Anacharsis, waarvan verscheidene deelen in het licht zijn gekomen. Hij schreef eene verhandeling over de krijgskunst, en eene over de beginselen der natuurkunde voor het algemeen. Hij vertaalde in hedendaagsch Grieksch het Fransche werk: School der teedere Minnaars, (École des Amans délicats.) In deze overzetting volgde hij volmaakt den stijl der Archonten van Konstantinopel, die ook anders Phanarioten genoemd werden. Dit werk was zeer gezocht. Te gelijk gaf hij eene goede vertaling van de Herderin der Alpen door marmontel. Maar niets deed hem meerdere en algemeenere achting in geheel Griekenland verwerven, dan zijne vaderlandsche liederen, in den volksstijl geschreven, die dienen moesten om de verbeelding der Grieksche jeugd te ontvlammen, haar te bezielen met de brandendste liefde voor het vaderland, en den sterksten
haat tegen de dwingelandij der Muzelmannen. Zijne navolging van den Marseillaanschen marsch, (Allons, enfans de la patrie!) die nog gezongen wordt door de helden van Griekenland, wanneer zij in onze dagen tegen hunne onderdrukkers ten strijde gaan, en zijn schoon berglied: (Ω῾ς πότε παληκάρια νὰζουμε ᾽ςτὰ βουνὰ.) Helden! tot hoe lang zullen wij op de bergen leven?) hebben, onder alle de vruchten van zijn dichterlijk genie, de meeste geestdrift en de grootste
| |
| |
werking op den geest eener jeugd gebaard, uit haren aard vurig, ondernemend, en doordrongen van bewondering der groote daden van eenen miltiades, themistocles, cimon en perigles. Rhigas heeft ook eene groote kaart van geheel Griekenland gemaakt, in twaalf vellen, gegraveerd te Weenen, op kosten van zijne medestanders, waarop hij, zoo wel door de oude als nieuwe namen, alle plaatsen heeft aangeteekend, die in de jaarboeken van Griekenland beroemd zijn. Deze kaart, die, onder andere schoonheden, ook een groot aantal oude gedenkpenningen bevatte, heeft den roem van rhigas in de geleerde wereld van Europa voor altijd bevestigd.
Deze onvermoeide en buitengewone man, die, alleen door de kracht van zijn vernuft, de Grieksche omwenteling had weten voor te bereiden, of liever, die daarvan de voornaamste aanlegger was, eindigde zijne loopbaan op eene noodlottige wijze. Een valsche broeder, een afschuwelijk mensch, die geen ander oogmerk had, dan fortuin te maken, al ware het ten koste van zijne eer, verraadde den ongelukkigen rhigas en acht zijner vrienden, als zamenzweerders, aan het Oostenrijksche Gouvernement. De Keizer van Duitschland deed hen in hechtenis nemen en aan de Porte uitleveren, met uitzondering van drie, die in Oostenrijk genaturaliseerd waren. Alle de dagbladen van Europa waren vol van deze betreurenswaardige gebeurtenis. Zie slechts, hoe er de Moniteur (jaar VI, 1798, No. 271) over spreekt, onder de rubriek Semlin: ‘Wij hebben door deze stad de acht Grieken zien komen, die te Weenen gevat waren als schrijvers van oproerige schriften, en die zullen uitgeleverd worden aan de Porte, als onderdanen van den Grooten Heer. Zij waren twee aan twee gebonden, en begeleid door 24 soldaten, twee Korporaals, een' Opperofficier en een' Commissaris. Het hoofd der partij, tot welke deze Grieken behoorden, was rhigas, een rijk koopman, een Thessaliër van geboorte, die in den hoogsten zin bezield was met het denkbeeld der bevrijding van zijn ongeluk- | |
| |
kig vaderland, oudtijds door vrije menschen bewoond. Eenigen tijd vóór dat de Politie van Weenen last had gegeven hem in hechtenis te nemen, had rhigas, hiervan door eenig voorgevoel onderrigt, zich uit de stad verwijderd; maar desniettemin werd hij te Triëst achterhaald, waar hij
zichzelven eenen dolksteek toebragt: zijn arm weigerde echter hem den dienst te doen, dien hij wilde; de steek was niet doodelijk. Hij is onder het getal der acht gevatte Grieken, waarvan er vijf zullen worden uitgeleverd aan de Porte, en de drie anderen, als onderdanen van den Keizer, zijn veroordeeld tot eene eeuwigdurende verbanning. Maar rhigas was niet het éénige hoofd der partij, door hem opgerigt; hij was daarin sterk bijgestaan door mauroyeni, neef van den beroemden Hospodar van dien naam; doch mauroyeni, die voorleden jaar zich had weggemaakt, leeft ongemoeid te Parijs, terwijl de ongelukkige rhigas de doodstraf te gemoet gaat.’
Te vergeefs verzochten rhigas en zijne ongelukkige lotgenooten, als eene bijzondere genade, niet uitgeleverd te worden aan de wreede Agenten van het Gouvernement van Konstantinopel, maar te mogen sterven in den schoot hunner huisgezinnen en in het midden hunner nieuwe vrienden; hunne smeekingen werden niet gehoord. Gelukkig vreesden hunne geleiders, dat passwan-oglou hun deze achtingwaardige slagtoffers mogt ontnemen; daarom wierpen zij hen in den Donau, waarmede zij hun alzoo de verschrikkelijkste pijnigingen bespaarden, die hen wachtten.
Dit droevig uiteinde, dat geheel Griekenland en een groot deel van Europa met afschrik vervulde, had plaats in het jaar 1798, omstreeks het midden der maand Mei. Rhigas was toen niet ouder dan 45 jaren. Na dit treurig voorval gaf anthymus, Patriarch van Jeruzalem, Deken der Grieksche Prelaten, die eene groote achting genoot en eenen vermogenden invloed bezat, op last van de Porte, een geschrift in het licht, dat echter te Kon- | |
| |
stantinopel gedrukt was, getiteld: Vaderlijke rondgaande brief aan alle Grieken.
In dit geschrift, dat opgegeven was door selim III, toen beheerscher der Turken, gaf de Patriarch aan alle zijne geloofsgenooten van het Oosten den raad van te volharden in hunne trouw aan de verhevene Porte, en den Grooten Heer te beschouwen als hunnen wettigen Souverein.
Deze rondgaande brief werd ten volle wederlegd door een' vriend van rhigas, in een stuk, ten titel voerende: Broederlijke rondgaande Brief aan alle Grieken, die onderworpen zijn aan het Ottomannisch Keizerrijk, in antwoord op den vaderlijken rondgaanden Brief, te Konstantinopel in het licht gegeven, valschelijk onder den naam van den eerbiedwaardigen Patriarch van Jeruzalem. Rome, (Parijs) 1798, in 8vo. 58 bladz. In de voorrede zegt de schrijver, met een gevoel, de schoonste tijden van Griekenland waardig: ‘Laat ons aan de geheele wereld stellig verklaren, ten einde dit uitzinnig geschrift te wederleggen, dat de haat tegen de wreede Muzelmannen diep in onze harten geworteld is, en, zoo wij nog het juk niet hebben afgeworpen, dat onze hoofden drukt, wij daarom geene beschuldiging verdienen, alsof wij te lafhartig zijn. De naijver van eenige Europesche Mogendheden is alleen oorzaak, dat het uur der vrijheid voor ons nog niet geslagen heeft.’ - De schrijver betreurt vervolgens den dood van rhigas en zijne lotgenooten: ‘Ik zie,’ zegt hij, ‘in mijne verbeelding, Engelen van den hemel nederdalen, zegepalmen der onsterfelijkheid in de hand hebbende, om deze martelaars van den Godsdienst en de Vrijheid te omkransen!’ - Hij eindigt zijne welsprekende voorrede met deze opmerkelijke woorden: ‘Verwaardig u, o mijn geliefkoosd Vaderland! gunstig aan te nemen, - ontvangt met goedheid, o geliefde Medeburgers, die afstammelingen zijt der oude Grieken! dezen broederlijken rondgaanden brief, zoo zeer verschillende van dien, welke den valschen titel draagt van vaderlijken! Dat noch boeijen
| |
| |
noch brandstapels in uwe borst de gloeijendste vaderlandsliefde verkoelen, of den onverzoenlijksten haat tegen de dwingelandij uitblusschen! Houdt altijd voor oogen, wat kwaad van allerlei aard de wreedheid der Turken u elken dag doet ondervinden. Brengt u de verhevene uitdrukkingen uwer voorvaderen voor den geest, toen zij elkanders moed tegen de Perzen trachtten te ontvlammen: “Zonen van Griekenland! gaat henen, verlost uw vaderland, uwe kinderen, uwe vrouwen, de Goden uwer vaderen, de graven van het voorgeslacht! Nu is het tijd, voor alle deze heilige belangen te strijden.” (Aeschyl. Pers. V. 202. 4.) Ziet daar de woorden, die ik allen Grieken in het algemeen toeroep. Maar tot u spreek ik vooral, die aan het hoofd des volks staat. Wereldlijke Bestuurders, vereerd onder den naam van Archonten! Leden der Geestelijkheid, die heilig genoemd wordt! U roep ik nog eens toe, dat de voorzigtigheid of de godsvrucht der geloovigen u deze gewigtige namen niet gegeven heeft, dan opdat gij hun ten leidslieden zijn zoudt, gelijk het verlichte en waakzame herders betaamt, die in waarheid dienaars van God zijn, gelijk de Bijbel zegt, niet uit bedwang, maar gewillig, 1 Petr. V:2; opdat gij hen besturen zoudt, hun regt en gelijk doende, Coloss. IV:1, en opdat gij voor allen het zout der aarde en het licht der wereld zijn zoudt, Matth. V:13, 14.’
De dood van rhigas gaf aanleiding, dat eenige werkjes en geschriften in het hedendaagsch Grieksch uitkwamen, onder welke er één zeer merkwaardig is, dat ten opschrift heeft: Nomocratia, geheiligd aan de schim van rhigas, dien ongelukkigen, maar waarlijk buitengewonen man, die in de jaarboeken van het tegenwoordig Griekenland met de meeste billijkheid eenen onsterfelijken naam verkregen heeft.
A.L.
Z. 26 Nov. 1824. |
|