vloeijenden, somwijlen zelfs fraaijen stijl, willen wij aan dit Joodsche voortbrengsel niet ontzeggen. Indien wij gissen durfden, en dit met 's mans hooge waardigheid niet mogt strijden, dan zouden wij den steller voor een jong mensch van vele verwachting houden. Doch, tenzij om het vreemde, ja heugelijke van zulk een verschijnsel, achten wij de vertaling niet noodig, en de leerrede, in verscheidene opzigten, met vroeger uitgekomene, vaderlandsche en Christelijke, naar stof en vorm, geenszins te vergelijken.
Tot bewijs, vooral van het laatste, willen wij een paar stalen bijbrengen: ‘Het gebed, het berouw en de daad zijn dus de drie noodzakelijke bouwstoffen, die tot het bolwerk vereischt worden, hetwelk wij tegen het ongeluk willen oprigten. Maar om ons te doen begrijpen, hoe onmisbaar deze drie bouwstoffen zijn, zoo willen wij het veld in oogenschouw nemen, hetwelk in dit geval geheel aan het hart gelijk is. Het veld wordt bemest, om hetzelve los en geschikt te doen worden, om het daarin gestrooide zaad te ontvangen; het wordt geploegd, om het van doornen, onkruid en ander onraad te zuiveren, hetwelk het zaad verhindert, om wortel te schieten, en den wasdom verhindert; het wordt eindelijk bezaaid, daar slechts hij, die zaait, oogsten kan. En zoo is het gesteld met het hart, hetwelk gelijk aan een veld is. Kortom, een zuiver, Gode welgevallig berouw is de ploeg van het hart, die hetzelve van alle onraad der driften zuivert.’
Vervolgens vragende, welke daden zij nu zaaijen moeten, antwoordt hij met eene uitbreiding van den XV Psalm, en gekomen aan de woorden: Die met zijne tong niet achterklapt, roept hij uit: ‘O laster, de schrikkelijkste aller ondeugden! want dit zegt de Talmud, en na dezen de Maimon: er zijn, drie hoofdzonden: afgodendienst, moord, bloedschande; maar allen overtreft de veel grootere zonde: laster. Niet alleen, zegt de groote Maimon, is het laster, wanneer men valsche, leugenachtige misdrijven van zijnen naasten verdicht; maar wanneer gij het niet op de plaats doet, waar gij hem of verbeteren of bestraffen, maar alleen de verachting der toehoorders op den