Stad aan 't Haringvliet, enz. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots en Comp. 1825. In gr. 8vo. 24 Bl. f :-25.
De hier voorgedragene raadgevingen zijn eenvoudig, natuurlijk, en op de ondervinding berustende. Zie hier eene korte opgave van den inhoud van des Schrijvers redenering. Terwijl het water door de lucht wordt opgenomen, blijft het zout in den grond over. Men zorge dus, ten einde dit gevolg der uitdamping te voorkomen, dat de met zout water overstroomde gronden spoedig van hetzelve ontlast worden. Konde men dan de gronden met versch rivierwater weder doen onderloopen, en, nadat dit versche water daar acht of tien dagen op gestaan heeft, weder ontlasten, en zulks herhalen, dan zou men het overstroomde land spoedig de vorige vruchtbaarheid kunnen wedergeven. Waar men hiertoe gelegenheid heeft, is dit dus verkieslijk; op lage wellanden doet de regen hetzelfde; men helpe dan, als 't ware, de natuur, door alle middelen, welke men anders gebruikt, om de landen van het regenwater te ontlasten, buiten werking te houden. (Op dezelfde gronden heeft de geleerde van stipriaan luiscius vooral besproeijingen met zoet water aangeraden; zie den Algemeenen Kunst- en Letterbode, No. 15 van dit jaar, bl. 237-239.) Men zou de weilanden ook, nadat het zoute water is afgetapt, met grof zand kunnen bestrooijen; het zand zal in den grond zinken, en zoutdeeltjes met zich voeren. Dit toch is het hoofdbegrip in het voor ons liggende boekje, dat de overstroomde landen als van zelve verbeteren, daar het zout door den regen langzamerhand uit de oppervlakte naar beneden zinkt. Men vermijde dus vooral diepe bouwingen bij de overstroomde teellanden; zorge, dat men door ligte bouwingen zoo veel losse aarde op het veld verkrijge, dat men er klaver op kan zaaijen; de penwortel van de klaver maakt het land open, en bevordert zoo het nederzinken van het zout. Ook zou men paardenboonen, erwten en haver kunnen beproeven. Men zal wel niet veel voordeel van zulk een land trekken; maar door ploegen, eggen