delen, om daartoe te geraken. Donker en allezins treurig is het tafereel van den Nederlandschen handel in 1824, doch naar waarheid, en het wordt ook door de Aanspraak van den Gouverneur van Noordholland aan de vergaderde Staten te Haarlem, dit jaar gehouden, volkomen bevestigd. Met regt wordt aangemerkt, dat de veelvuldige verliezen in den handel sedert 1819 den koopman ontmoedigden, en hem zijn geld in den Effectenhandel deden beleggen; een gevolg, hetwelk nu op zijne beurt de doodelijkste uitwerking had voor den echten handel. Dit alles is volkomen waar; maar nu is de vraag: vanwaar die verliezen in den handel? vanwaar die kwijning? - Uit de mededinging van anderen. - Ongetwijfeld; maar is daartegen geen middel? Men zie Hamburg, Bremen, en thans ook Engeland. Aldaar wordt het ééne groote en onfeilbare hulpmiddel, de verlaging der inkomende en uitgaande Regten, en de vereenvoudiging der formaliteiten bij de aangifte, in werking gebragt; en zoo lang men, uit een' zekeren ongegronden schroom, om onze nieuwe Broeders voor het hoofd te stooten, of uit gehechtheid aan het ellendige Fransche Douanensystema, met de eerste belangen en behoeften van den handel transigéren wil, zoo lang (de edele van hogendorp heeft niet opgehouden het te zeggen en te schrijven, tot hij zag,
dat zijne voorspelling, in weerwil van den oogenschijn, niet beter dan die van kassandra geacht werd) zoo lang zal de handel kwijnen, en eindelijk geheel verkwijnen, naar elders verlegd worden, en voor Holland onherstelbaar verloren zijn! - Reeds bloeijen de Hanzesteden op het puin van Amsterdams welvaart, en een schrandere canning verandert het geheele handelstelsel van Engeland, waaruit hij van lieverlede alle de verbodswetten weert, om die door de liberaalste wetgeving te doen vervangen.
Maar de Heer loman meent, dat de Handelmaatschappij, door hare verbazend groote middelen, dat verval zal weten voor te komen, mits zij zich tot den handel en verkoop in 't groot, tot het opzoeken van nieuwe débouchés voor onze fabrijken en het aanknoopen van nieuwe handelsbetrekkingen bepale, en niet der tweede hand het brood uit den mond neme. (Bij deze gelegenheid betoogt hij het nut der tweede hand.) Dat de Handelmaatschappij, door het verlevendigen van sommige fabrijken, voor welke zij reeds weder spuitgaten geopend heeft, (zoo als voor de Leidsche polemieten in