| |
Algemeen Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen, voor den beschaafden stand, en ten behoeve des gezelligen levens, onder medewerking van een aantal Vaderlandsche Geleerden bijeenverzameld, door G. Nieuwenhuis. IIIde en IVde D. F-I en K-M. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1824. In gr. 8vo. Te zamen XXII en 1378 Bl. Bij Inteekening f 13-30.
Deze derde en vierde Deelen der Nederduitsche bewerkte uitgave van het Conversations-Lexicon gaan volgens hetzelfde plan voort, hetwelk wij in de beide eerste Deelen hebben doen kennen. De Heer nieuwenhuis kwijt zich loffelijk van deze niet gemakkelijke taak, en voldoet zeer wel aan zijne belofte, van ook beroemde Nederlanders, door den Hoogduitschen Uitgever (volgens de gewoonte der buitenlanders) uit onkunde of minachting overgeslagen, in zijn werk op te nemen. Wij zullen niet, gelijk bij de vorige Deelen, alle de bewijzen, die ons hiervan ook in deze twee zijn onder het oog gekomen, mededeelen; het zij genoeg, te zeggen, dat wij geenen beroemden overledenen Landgenoot, die onder deze letters be- | |
| |
hoort, hier gemist hebben. Wij wenschten slechts wat meerdere evenredigheid. Het is waar, op den titel moet men vooral de, hoewel kleiner gedrukte, bijvoeging: voor den beschaafden stand en ten behoeve des gezelligen levens, niet uit het oog verliezen, als welke aanduiden, dat men zich vooral tot onderwerpen van dagelijksch gesprek, vooral in beschaafde kringen, bepaald heeft; zoodat nieuwe uitvindingen en personen uit de nieuwere Geschiedenis daarin de eerste en grootste plaatsen moeten beslaan. Doch dit gaat wel eens te verre. Zouden, b.v., de beroemde Keizers henlrik IV, frederik I en II, en karel IV, geen plaatsje daarin verdiend hebben, of zou de brave lodewijk XII van Frankrijk, Vader des Volks, bij de groote schaarschheid aan goede Koningen (vooral in onze dagen buitenslands), dan niet een klein plaatsje, niet eene geringe melding verdienen? Wij hebben zelfs, tot onze verwondering, frans I van Frankrijk, den Vader der Letteren, daarin niet gevonden, maar wel den
nietigen frans I van Lotharingen of Oostenrijk, wiens Gemalin hem niet vergunde, zich met de belangen van den Staat te bemoeijen; zoodat hij de eer, hier te paradéren, waarschijnlijk daaraan te danken heeft, dat hij de Grootvader is van zijnen thans regerenden naamgenoot, Z.M. den Keizer van Oostenrijk, frans II. Daarentegen beslaan de twee Doopsgezinde Predikanten, arend hendrik van gelder en adriaan loosjes, de oude, (Grootvader van den beroemden Dichter en Prozaschrijver van dien naam) de eerste twee, de ander zelfs vier der digt gedrukte bladzijden. Wij gelooven gaarne, dat dit zeer brave en kundige mannen geweest zijn; maar wij hadden toch liever hunne artikels iets korter gewenscht, en daarvoor een enkel woord van gonzalvo van cordova, van de beide guicciardini's (Oom en Neef, de laatste een der gewigtigste Schrijvers voor de Oud-Nederlandsche Statistiek) en van maimonides gelezen, welke geheel ontbreken, en het Artikel Griekenland, hetwelk nog geene bladzijde bedraagt, wat uitgebreider gezien. Wij bekennen echter, dat
| |
| |
het moeijelijk is, in zulk een Woordenboek, waar het doel geheel niet toelaat, alle beroemde binnen- en buitenlanders te plaatsen, de palen van afscheiding te stellen. Vele Artikelen zijn met eene bondige en zaakrijke beknoptheid gesteld; andere, waar het gewigt des onderwerps over de palen, door de uitgebreidheid der stof voor ieder Artikel voorgeschreven, gezegevierd heeft, zetten de behandelde zaak voortreffelijk en naauwkeurig uiteen. Als zoodanig komt ons het Artikel Grieksche Letterkunde voor. Het Artikel helmers getuigt van gemeenzame kennis aan dezen grooten Dichter. Vreemd is daarin echter de uitdrukking, dat hij de zonderlinge eer genoot, van door niet ééne Vaderlandsche Maatschappij, behalve Felix, tot Eerelid geroepen te zijn. Die uitdrukking laat zich evenwel, des noods, verdedigen. - Ook aan den miskenden, gelasterden menschenvriend, het slagtoffer der duisterlingen, jozef II, is de verdiende hulde toegebragt, en aan den eenen kant zijne ontwerpen en bedoelingen in het licht gesteld, terwijl men tevens zijn karakter menschkundig uiteengezet, en de zoo hoog uitgebazuinde voorbarigheid zijner maatregelen daaruit verklaard heeft. - Eene enkele maal zien wij den Duitschen oorsprong des werks, b.v. in het woord Hindus, voor Hindoes of Hindous, (volgens de Hoogduitsche uitspraak.) Bij hooft is ons eene zonderlinge vergissing voorgekomen; de verzen van brandt aan den Vader des Drossaards, cornelis pietersz. hooft, (o Christen-cato! enz.) meent de steller, dat op den Zoon toepasselijk zijn, hoewel de inhoud reeds het tegendeel leert, daar toch p.c. hooft nooit op leicester's moordrol kon
staan. Christiaan huigens staat vóór zijnen Vader: dit kan zijn om de voorletters van beider naam; maar er wordt niet gemeld, dat konstantijn de Vader van den grooten Wiskunstenaar was, en de onkundige kan dit nu niet eens gissen. Jan de kruvff, de oude, overleed althans niet in 1755: hoe zou hij dan het lofvers op het Verheerlijkt Leyden van le francq van berkhey, in 1774
| |
| |
uitgesproken, hebben kunnen vervaardigen? De beide Artikelen mouradja d'ohsson en mouradgee d'ohsson loopen blijkbaar over denzelfden persoon; waarschijnlijk zijn dezelve door twee onderscheidene Geleerden ingezonden, verschillend gespeld, en bij vergissing dubbel geplaatst.
Eene andere aanmerking van meer belang geldt niet de strekking des boeks, maar eenige onvoorzigtig gekozene uitdrukkingen. Uit de redactie van het Artikel Fabel zou men kunnen opmaken, dat de geheele Godsdienst een kind der fabelleer was. Duidelijk staat er, dat de fabelleer als de oudste Geschiedenis van den Godsdienst moet beschouwd worden. Men prijst het algemeene Mythologische Woordenboek van maier aan, waarin de fabelleer der Hebreërs tusschen die der Perzianen en (NB.) der Noormannen eene plaats beslaat. Het is zeer mogelijk, zelfs waarschijnlijk, dat de Redacteur of Vertaler daarbij niets ten nadeele van den geopenbaarden Godsdienst gedacht heeft; maar men zal toch niet ontkennen, dat dergelijke uitdrukkingen bij den beschaafden, maar ongeleerden Lezer, voor welken toch eigenlijk het boek bestemd is, denkbeelden kunnen opwekken, die alle Openbaring ondermijnen, en dit zou zeer te beklagen zijn, daar, zoo als reeds gezegd is, anders de strekking van het boek onberispelijk is. Indien de Hoogduitsche tekst deze wijze van uitdrukking gebezigd heeft, zoo had de Vertaler dit met eene kleine wending of bijvoeging behooren te verbeteren: want men is, den Hemel zij dank! bij ons nog zoo ver niet gekomen, van mozes tot Heldendichter en de Wonderen voor sprookjes te verklaren. Een ander gezegde op het Artikel frederik II, dat deze groote Monarch in het godsdienstige met vele andere groote verstanden zijne Eeuw ver vooruit zou geweest zijn, is zeer onnaauwkeurig. Frederik was juist het kind en de kweekeling der school van voltaire, die nog in zijnen leeftijd een zoo groot en in vele opzigten nadeelig gezag over de Eeuw verkreeg; en moet
het in allen gevalle zijne Eeuw vooruitloopen heeten, wanneer men de Voorzienigheid ontkent
| |
| |
en de vernietiging predikt? Deze taal is den duisterlingen juist welgevallig, die zeggen, dat alle verlichting der Eeuw op vernietiging van den Godsdienst moet uitloopen; en waarlijk! indien vooruitgang ons regelregt tot ongeloof voerde, hadden zij gelijk. Hoc Ithacus velit, et magno mercentur Atridae!
Wij betuigen den vlijtigen Redacteur onzen dank voor de moeite, door hem tot het bekomen van doorgaans welgeslaagde Levensschetsen onzer beroemde Landgenooten, zoo Kunstenaars als Geleerden, besteed. Het verheugt ons, dat deze kostbare onderneming door een zoo groot getal Inteekenaren ondersteund wordt, (de namen, na de uitgave des tweeden en derden Deels ingekomen, beslaan tweeëntwintig bladzijden, kleine letter) en wij vertrouwen, dat de Uitgever van zijnen kant alles zal bijdragen, om dezelve, ook boven het Hoogduitsch Origineel, meer en meer tot de volmaaktheid te doen naderen, waartoe wij (en met geen ander oogmerk) hem eenige aanmerkingen in dit verslag hebben medegedeeld. |
|