| |
Geneeskundig Handboek voor beginnende Kunstoefenaren, bekroond door het Geneeskundig Gezelfschap, onder de zinspreuk: uno animo, te Amsterdam. Door W.F. Buchner, Med., Chirurg. en Stads Doctor te Gouda, enz. enz. IIde Deel, 1ste Afdeeling, 1ste en 2de Stuk. Te Amsterdam, bij R.J. Berntrop. 1823. In gr. 8vo. 738 Bl. f 7-20.
Volstrekt tijdsgebrek heeft ons verhinderd, dit voor ons liggend werk eerder te recenseren. Inderdaad, niets valt gemakkelijker, maar ook niets is tevens moeijelijker, dan het schrijven eener recensie, naarmate van het verschillend oogpunt, waaruit men de zaak beschouwt en behandelt. Is het, namelijk, gelijk dit, helaas! vooral ten opzigte van inaugurele dissertaties te vaak het geval is, slechts te doen om den schrijver te prijzen, of eene zoogenoemde recensie uit vriendschap te leveren, wel dan is men spoedig vaardig, en, zonder zijne hersens bijzonder te vermoeijen, schrijft men eenige algemeene loftuitingen over het aangekondigd werk ter neder, noemt, ingeval eener inaugurele dissertatie, den schrijver een zeer veel belovend jong mensch, die, naar zijne eerste proeve te oordeelen, een zeer verdienstelijk kunstgenoot worden zal, en van wiens pen het publiek in het vervolg hoogst- | |
| |
waarschijnlijk heerlijke lettervruchten te wachten heeft. Is de schrijver, uit hoofde van vorige schriften, reeds eenigermate voordeelig bij het publiek bekend, dan noemt men zijn werk eene nieuwe en voortreffelijke bijdrage tot de wetenschap, waartoe het behoort, en welke in eens ieders handen behoort te zijn. Is het, daarentegen, te doen om den schrijver bij het publiek atro carbone te teekenen, hetgeen echter in onze dagen zeer zelden het geval is, zulk eene recensie is even min aan vele moeijelijkheden onderhevig; want, daar, gelijk dit reeds door den beroemden Latijnschen lierdichter te regt is aangemerkt, er in het ondermaansche nihil ab omni parte beatum bestaat, zoo valt ook niets gemakkelijker, dan eens anders werk te gispen en te bedillen, en daartoe zich het een of ander zwak punt van hetzelve uit te kiezen. Geen wonder, derhalve, dat zoodanige recensies bij het publiek juist niet zeer veel vertrouwen inboezemen, en dat een aantal dier schriften, te gelijk met hunne door den recensent zoo zeer geprezene makers, in den nacht der
vergetelheid bedolven worden, ja dat niet zelden het geval plaats heeft, dat het oordeel, door den recensent van eenig tijdschrift gestreken, door dat van een ander periodiek werk vinnig gegispt en doorgestreken wordt, en het publiek naauwelijks weet, aan welke van beide recensies hij het zegel zijner goedkeuring te hechten hebbe. Zoodanige, het zij uit gunst of uit nijd voortgevloeide, recensies kunnen echter, onzes achtens, op de eervolle benaming van kritische beoordeelingen geene de minste aanspraak maken, hebben met eigenlijke recensies niets gemeens dan alleen de benaming, en worden altijd, vroeger of later, door de waarheid gelogenstraft. Doch geheel anders is het met de zaak gelegen, wanneer eene recensie inderdaad aan het daarmede beoogde doel beantwoordt; wanneer de recensent, namelijk, zonder gunst of ongunst in het hart te voeden, niet ex tripode, maar op goede, gemotiveerde gronden, eene kritische beoordeeling van het voor hem liggend werk aan het publiek levert, en, aan zijne moeijelijke taak van openbaren voorproever getrouw, het publiek van zij- | |
| |
ne bevinding en derzelver gronden een allezins onpartijdig verslag doet: zoodanig eene recensie is juist zoo heel gemakkelijk niet; want zij vereischt niet slechts eene grondige kennis van het te beoordeelen werk, maar daarenboven zeer veel omzigtigheid en juistheid van denkbeelden, om, den persoon des schrijvers zoo veel mogelijk onaangeroerd latende, slechts zijn werk, of liever de daarin vervatte gronden, met de striktste onpartijdigheid en de zuiverste waarheidsliefde te overwegen en te beoordeelen; zulk eene recensie is ook uit den aard der zaak, obsequium amicos, veritas odium parit, altijd eene zeer onaangename taak, en de recensent vindt slechts zijne belooning voor den haat, welken hij zich door zijne recensie vaak op den hals haalt, in de bewustheid van uit zuivere beginsels het zijne toegebragt te hebben, om het publiek het ware van
het valsche te doen onderscheiden. - Volgens deze grondbeginsels, nu, hebben wij, in No. VIII, IX en X der Letteroefeningen van het jaar 1822, het eerste deel van dit Geneeskundig Handboek beoordeeld, en volgens dezelve zullen wij thans eene recensie van het eerste en tweede stuk, de eerste afdeeling van het tweede deel uitmakende, leveren.
Hebben wij reeds bij de beoordeeling van het eerste deel van dit werk (Vaderl. Letteroef. voor Julij 1822, No. IX.) onze verwondering betuigd, dat een werk, volgens den schrijver voornamelijk geschikt, om den heelmeesteren ten platten lande en ter zee eenige handleiding te verschaffen ter behandeling der inwendige ziekten, en hen bekend te maken met de verbeterde handelwijze der geoefendste geneesheeren, door hem op zulk een' wijdloopigen voet behandeld is; hebben wij ons daar, ter liefde der waarheid, genoopt gezien, om, des schrijvers verdiensten naar waarheid hulde doende, tevens voor het publiek, met daar ter plaatse bijgebragte beslissende bewijzen, te betoogen, dat 's mans breedsprakig handboek tot geene doelmatige handleiding voor de heelmeesters ten platten lande en ter zee verstrekken kan, - het doet ons van harte leed, dat wij te dezen opzigte althans geen gunstigeroordeel vellen kun- | |
| |
nen over de twee voor ons liggende eerste stukken of de eerste afdeeling van het tweede deel, de ontstekingen bevattende, en wel in 738 bladzijden; zoodat dit geneeskundig handboek voor beginnende kunstoefenaars, deze handleiding voor den heelmeester ten platten lande en ter zee, alle de in onze eeuw door de beroemdste geneeskundigen geschrevene praktische handboeken in uitgebreidheid verre overtreft; zijnde deze ontstekingen door quarin in 225, door den beroemden schrijver de curandis hominum morbis, p. prank, in 321, door s.g. vogel in 464, door den beroemden hufeland in 101, door consbruch in 52, en eindelijk door richter, in zijn klassiek, allesomvattend werk, in 332 bladzijden behandeld. Het is zoo, de schrijver erkent zelf, in de voorrede van het eerste deel, dat zijn werk in breedvoerigheid de grenzen van een handboek verre overschrijdt; doch dat hij, de moeijelijkheid gevoelende, om de noodige duidelijkheid
met de gewenschte kortheid te paren, ja daarvan de onmogelijkheid ontwarende, althans de eerste aan de laatste niet heeft willen opofferen, en zich durft vleijen, dat zijne wijdloopigheid meer zal worden toegeschreven aan veelheid van zaken, dan aan herhaling van overbodige woorden. Dat echter deze 's mans verontschuldiging op een' zandgrond gebouwd is, en bij nader onderzoek geen steek houden kan, hebben wij zoo even, door het aanhalen van de beroemdste praktische handboeken, zelfs van de meest uitgebreide, proefondervindelijk bewezen. Immers zal het wel aan niemand van gezonde hersenen in 't hoofd komen, om te beweren, dat mannen, als quarin, frank, vogel, hufeland, consbruch en richter, de duidelijkheid aan de kortheid zouden hebben opgeofferd. Integendeel leveren inzonderheid de praktische handboeken van hufeland en consbruch beide een beslissend bewijs op, dat eene handleiding, niet slechts voor de heelmeesters ten platten lande en ter zee, maar ook voor jonge geneesheeren, kort en beknopt en tevens klaar en duidelijk zijn kan, en de aangeprezene geneeswijze panea at selecta et usu comprobata remedia
| |
| |
bevatten; ja dat, welverre dat zich met deze gewenschte kortheid de noodige duidelijkheid niet zoude laten paren, de laatste integendeel door de eerste zeer aanmerkelijk bevorderd wordt, en niets meer geschikt is, om de jonge kunstbroeders van den regten weg af te brengen, en tot eene verkeerde, immers min doelmatige geneeswijze te vervoeren, dan eene, vooral in praktische handboeken, allezins laakbare wijdloopigheid, welke, door nuttelooze herhaling van dezelfde zaken, en door overbodige uitweiding over dezelfde zaak onder verschillende gezegden, vaak te gelijk met de gewenschte kortheid de vereischte duidelijkheid verliest, en, door de voor de jonge, nog onervarene practici niet bestemd genoeg onderscheidene aangeprezene geneeswijzen en geneesmiddelen, hun niet duidelijk genoeg het ware van het valsche leert onderscheiden, en daardoor in het onzekere laat omtrent de keuze der in het onderhavige geval ter genezing meest doelmatige middelen. Doch, daar ubi rerum testimonia adsunt, non opus est verbis, zoo zullen wij ook hieromtrent niet verder uitweiden, maar den lezer naar de door ons ten bewijs bijgebragte praktische handboeken van hufeland en consbruch, in tegenstelling van het voor ons liggend werk van Dr. buchner, verwijzen. Hij leze deze werken, vergelijke derzelver betrekkelijke beknoptheid en duidelijkheid onderling, en oordeele zelf, of en in hoe verre dit ons gevoelen in het algemeen overeenkomdig de waarheid zij; terwijl de nadere beschouwing dezer beide stukken ons in het bijzonder meer dan voldoende bewijzen zal opleveren ter verdere staving onzer gezegden.
De schrijver begint met de algemeene beschouwing der ontsteking, en bestempelt dezelve, als ‘eene eigenaardige gesteldheid der bewerktuiging, met vermeerderde terugwerking van het zamenstel der vaten in het algemeen, of meer bepaald in dat van een afzonderlijk deel, waarbij het bloed van zijne gezonde menging afwijkt, en eene groote geneigdheid, om zich in zijne bestanddeelen te ontbinden, te kennen geeft.’ Wijders geeft hij op, als het karakter
| |
| |
van het ontstoken deel uitmakende, de volgende toevallen: roodheid, hitte, aanhoudende vaste pijn, zwelling, hardheid en spanning, gepaard met gestoorde verrigtingen van hetzelve; ofschoon hij zelf erkent, dat, bij de ontsteking der inwendige deelen, en vooral bij die der buiksingewanden, het dikwerf zeer moeijelijk is, om over het al of niet bestaan eener ontsteking te beslissen, wegens de bedriegelijkheid der toevallen en de onduidelijkheid der voorstellingen, welke uit de duistere gewaarwordingen in de lijdende deelen voor den lijder voortvloeijen. Ongaarne misten wij hier de door den grooten hufeland te dezen opzigte zoo juist gemaakte aanmerking, dat de anomalische verschijnselen, of de zoodanige, die uit de gestoorde werkingen van het ontstoken deel voortvloeijen, en welke, naar de verscheidenheid van het ontstoken deel, ook natuurlijk zeer verscheiden zijn, bij de inwendige ontstekingen van het grootste aanbelang zijn, en vaak de eenigste, waardoor ons het bestaan der ontsteking kenbaar wordt. (System der praktischen Heilkunde, II B.S. 74.) - De schrijver verdeelt voorts de ontsteking, 1mo in active stenische en in passive asthenische ontsteking; 2do in duidelijke en in verborgene ontsteking; 3tio in schielijk verloopende en in langzaam verloopende ontsteking; 4to in roosachtige, in oppervlakkige en in diepe ontsteking; 5to in oorspronkelijke en in afgeleide toevallige ontsteking; 6to in rheumatische, in venerische, in jichtaardige en in kropklieraardige ontsteking; 7to in ontstekingen, welke met koortsen van een bijzonder karakter gepaard gaan, en daarmede in een oorzakelijk verband staan, zoodat dezelfde gesteldheid, welke de koorts voortgebragt heeft, insgelijks de oorzaak voor de plaatselijke ontlasting oplevert, als plaatselijke ontsteking met ontstekingskoorts, met
rotkoorts, met zenuwkoorts, met galkoorts, enz.; en eindelijk, 8vo, in ware en in valsche ontsteking; zijnde ware ontsteking, volgens den schrijver, de zoodanige, waarin de kenschetsende toevallen niet alleen alle aanwezig zijn, maar ook alleen en zeer duidelijk ontwikkeld zijn; waarin de slagaderlijke vaten van het ontstoken deel, zoo niet alleen, toch voor- | |
| |
namelijk en oorspronkelijk, lijden; waarin de wederwerking vermeerderd of verminderd is, en de koorts, die er mede gepaard gaat, het karakter der synochus of van den typhus heeft: terwijl in de valsche ontsteking de kenschetsende ontstekingstoevallen niet alle noch alleen aanwezig zijn, onduidelijk ontwikkeld en met andere ziekteverschijnselen vermengd zijn, de wederwerking niet slechts vermeerderd of verminderd is, maar ook tevens op eene eigendommelijke wijze veranderd, de bloedvaten van het ontstoken deel niet alleen lijden, maar ook de lymphatische vaten en de zenuwen in de eerste en oorspronkelijke aandoening deelen; waarom de valsche ontstekingen nog nader in de lymphatische en in de zenuwachtige onderscheiden worden, in de eerste van welke de zwelling groot is, en er eene aanzienlijke hoeveelheid wei door de ontstokene vaten wordt uitgestort, waardoor de bewerktuiging van het ontstoken deel veranderingen ondergaat, waaruit de meeste organische ziekten haren oorsprong ontleenen, terwijl de overige ontstekingstoevallen gering zijn, maar gewoonlijk zeer lang duren; waarentegen zeer hevige pijnen, met andere zenuwtoevallen gepaard, die niet aanhouden, maar nalaten en zelfs tusschenpoozingen maken, de zenuwachtige ontsteking kenmerken, in welke de roodheid en zwelling gering zijn, welke zeer lang duurt, en dikwijls in slepende ziekten, verlammingen en stuiptrekkingen overgaat. Eindigende onze schrijver met de aanmerking, dat deze onderscheiding volgens den zetel der ontsteking voor den praktischen geneesheer en de geneeskundige behandeling van zeer veel aanbelang is; doch dat
het niet altijd mogelijk is, deze verscheidenheden aan het ziekbed uit de aanwezig zijnde toevallen te herkennen. Vergelijken wij nu deze zoo wijdloopige verdeeling der ontsteking van den schrijver met die door hufeland en consbruch gebezigd, en uit de slotsom dezer vergelijking zal wel geen de minste twijfel overblijven, of, welverre dat kortheid en duidelijkheid zich niet zouden laten vereenigen, en men de laatste aan de eerste zoude moeten opofferen, hier juist het tegendeel plaats heeft. Want bij beide deze schrijvers wordt de ontsteking slechts verdeeld, 1mo ten opzigte van derzelver dynamisch karakter, waarop het in de geneeskundige praktijk toch voornamelijk aankomt, en wel naar den quantitative in stenische en in asthenische, of in active en in passive, en naar den qualitative in algemeene en in bijzondere ontsteking; bij wel- | |
| |
ke laatste, behalve de algemeene oorzaken der ontsteking, nog eene bijzondere hoedanigheidsverandering der stof plaats heeft, op welke, behalve de algemeene ontstekingsmiddelen, bij de genezing moet gewerkt worden, en waarvan de arthritische, schrofuleuze, scorbutische, venerische en alle soortgelijke, aan eene specifieke scherpte derzelver oorsprong verschuldigd zijnde ontstekingen zoo vele verscheidenheden uitmaken; 2do ten opzigte van het beloop der ziekte, in acute en chronische, of in schielijk en langzaam afloopende ontsteking; en eindelijk, 3tio, ten opzigte van derzelver zitplaats, in phlegmoneuze of meer in de diepte der deelen dringende ontsteking, en in de erysipelateuze ontsteking, welke laatste doorgaans meer de oppervlakte en het celwijs weefsel dan wel het inwendig maaksel der deelen aantast. - Deze verdeeling der ontsteking is beknopt, klaar en duidelijk, en hierdoor ad captum van elk gezond menschenverstand; en de aanvanger der kunst, deze zoo eenvoudige aanwijzingen in acht nemende, loopt geen
het minste gevaar, om van het regte spoor af te dwalen; de zaak is daartoe te klaar en te duidelijk voorgesteld. Doch het is er verre van daan, dat wij van deze zoo wijdloopige verdeeling der ontsteking, in een werk, ten doel hebbende, om den heelmeesteren ten platten lande en ter zee, welke dikwerf van behoorlijk onderrigt zijn verstoken geweest, ter geschikte handleiding te verstrekken, hetzelfde gunstig getuigenis zouden kunnen afleggen; integendeel treffen wij hier wijdloopigheid, met onduidelijkheid en onnaauwkeurigheid gepaard, aan, gelijk nader zal blijken.
(Het vervolg hierna.) |
|