Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1824
(1824)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 497]
| |
Mengelwerk.Bijzonderheden, wegens den prins van Hohenlohe Schillingsfürst.(Medegedeeld door den Heer j. de brauw, Med. Doct. te Woerden.)
De zoogenaamde wondercuren, door den Prins van Hohenlohe, vóór eenigen tijd, in een gedeelte van Duitschland verrigt, hebben alstoen de aandacht van het groote publiek, aldaar zoo wel, als in andere landen, ten sterkste bezig gehouden. De mensch, die zoo gaarne al hetgeen wonderbaar is, of schijnt te zijn, gelooft, en aan dit geloof het voorregt der rede, en het daaruit voortgevloeid bezadigd en onpartijdig onderzoek der zaak, gereedelijk opoffert, verzaakte ook hier zijnen aard niet; te meer, daar hier de uitwerkselen van eenen Godsdienst, die zoo weinig op het verstand, maar des te meer op de zinnen werkt, mede in 't spel kwamen. Ook wij zagen, en zien nog, welke aanlokkelijkheden die zucht tot het wonderbare voor den mensch bezit, wanneer wij eenen van der lee en anderen van die soort, niettegenstaande hunne ruwe, onbeschaafde, ja onzedelijke wijze van handelen, eenen opgang hebben zien maken, die iets stuitends voor het menschelijk gevoel in zich bevatte, en tevens verwondering moest baren, daar onze natie geenszins tot dien trap van laagheid gezonken is, om zulke handelingen te kunnen goedkeuren. Deze en andere gedachten kwamen bij mij op, toen ik, in het 1ste stukje van het XIVde deel van het Journal complémentaire du Dictionnaire des Sciences médicales, een opstel van den Geneesheer pfeufer, te Bamberg, las, waarin de genezingen van den Prins van Hohenlohe uit een psychologisch en geneeskundig oogpunt beschouwd worden, en hetwelk ik meen dat overgenomen is uit het | |
[pagina 498]
| |
Archiv für medizinischen Erfahrung im Gebiete der praktischen Medizin, Geburtshülfe und Staatsarzneikunde, von horn, nasse, henke und wagner, Jahrgang 1822. Ik meende toen reeds dit opstel, als de zaak, mijns inziens, van de regte zijde beschouwende, aan het Nederlandsch publiek bekend te maken; doch werd hiervan teruggehouden, toen ik, niet lang daarna, in No. 7 van het Gezondheidsblad, een uittreksel uit dit stukje vond. Het is echter niet lang geleden, dat ik in het Vde deel van de Biographie médicale, die te Parijs wordt uitgegeven, een kort levensberigt van gemelden nieuwsoortigen Vorstelijken Geneesmeester las, welks mededeeling mij, om meer dan ééne reden, niet onbelangrijk voorkwam, daar toch tevens hieruit blijkt, hoe vrij men nog op dit stuk in Frankrijk in het jaar 1822 kon schrijven, niettegenstaande den magtigen invloed eener partij, die al wat waar, goed en schoon is, onder het onkruid van heerschzucht en bijgeloof, tracht te verstikken. Dan, ziet hier het evengemelde levensberigt.
Alexander, Prins van Hohenlohe Schillingsfürst, Ridder van Malta, behoort hier even zeer vermeld te worden, als dit met gassner het geval was. Misschien verdient hij dit nog des te meer, wanneer men een oog slaat op het onderscheid van tijden en omstandigheden, onder welke deze twee Wonderdokters optraden, maar bovenal wanneer men bedenkt, dat, bij de overhelling tot het Mysticismus, die thans bij de Duitschers, boven alle andere Europesche volken, den boventoon heeft, de zucht voor het bovennatuurlijke, sedert den leeftijd van den beruchten Pastoor van Bondorf, zich nergens, tot verwondering van gansch Europa, in die mate vertoond had, als in het westelijk en zuidelijk gedeelte van Duitschland. De Prins van Hohenlohe is de zoon van een Oostenrijksch Generaal. Hij is den 17 Augustus van het jaar 1793 geboren, ving zijne studiën te Weenen aan, vervorderde die op het Seminarium te Presburg, en eindigde dezel- | |
[pagina 499]
| |
ve, in de jaren 1814 en 1815, te Eliwangen, eene stad in Zwaben, alwaar gassner eertijds de bediening van Pastoor uitoefende. Hier ontving hij de Priesterlijke waardigheid. Bij zijne terugkomst van eene reis naar Rome benoemde de Koning van Beijeren hem, den 8 Junij 1817, tot buitengewoon Raadsheer bij den Vicaris van het Bisdom Bamberg. Van dezen oogenblik af trachtte de Prins van Hohenlohe zich, op onderscheidene plaatsen, eenen naam te maken door zijne kanselwelsprekendheid. Meer dan zijne talenten in dit vak was het zijn titel van Prins, die hem door eene menigte deed bewonderen, welke zich zoo gemakkelijk door eenen hoogen rang laat verblinden. Vooral trachtte hij zijn hof bij de vrouwen te maken, wel wetende, dat deze groote hulpmiddelen opleveren voor hen, die op de verbeelding des volks indruk willen maken. Zijne gedrukte leerredenen vonden in eene kritiek, die niet eens gestreng mag genoemd worden, eenen geduchten regter; en men was weldra van gevoelen, dat deze voortbrengselen van zijnen geest voor die der Schrijvers van den eersten rang verre moesten onderdoen. Het was toen, dat de Prins eene poging deed, om Doctor wetzel van Godsdienst te doen veranderen. Deze poging, waarop hij veel prijs stelde, en die ook veel geruchts maakte, bleef nogtans zonder gevolg. Hij gaf ook in het jaar 1820 een klein stukje in het licht, waarin hij handelde over de afhankelijkheid der Katholieken van den Heiligen Stoel; uit welk geschrift zijne ultramontaansche grondbeginselen weldra bleken, en hetwelk een middel was, waardoor hij zich met alle de voorstanders dezer begrippen verbond, onder anderen ook met martijn bergold, Pastoor te Hassfurt. Deze bergold had een' schoonbroeder, martijn michiel genoemd, doch in het algemeen meer bekend onder den naam van schulzes maertle. Hij was geboren te Unterwittighausen, een dorp, in het Groothertogdom Baden. vijf mijlen van Wurzburg, gelegen. Wij moeten, alvorens verder te gaan, dezen persoon eenigzins nader doen kennen, die, niettegenstaande het duis- | |
[pagina 500]
| |
tere zijner afkomst, eene groote rol in de thaumaturgische tooneelen, waarvan wij straks zullen spreken, gespeeld heeft. Sedert twintig jaren maakte martijn michiel, tot zijn eigen voordeel, gebruik van de ligtgeloovigheid en onwetendheid der lieden uit zijne nabuurschap. Hij had heel wat gerucht in het land gemaakt door zijne voorgewende genezingen, daargesteld door middel van gebeden en bezweringen. Geloofwaardige geruchten zouden moeten doen gelooven, dat een zijner voorouders in betrekking stond tot gassner, wiens kunstgrepen van vader tot zoon in de familie zouden zijn overgegaan. Anderen wederom verzekeren, dat hij zijne voorgewende kunst verschuldigd was aan zekeren ambrosius fahrmann, van Gerlachsheim. Wat hiervan ook zijn moge, toen hij den Prins van Hohenlohe leerde kennen, werkte hij in de schaduwe des geheims, ten einde zich aan de waakzaamheid der Politie, die alle zijne handelingen naging, te onttrekken, en ging hiermede voort, niettegenstaande het uitdrukkelijk bevel van den Vicaris-generaal te Bruchsal, die, zijne kunstgrepen, in het jaar 1819, openlijk afgekeurd hebbende, hem verbood, er mede voort te gaan. Volgens dezen duisteren en ondergeschikten Wonderdokter, kan en behoort men, ook nu nog, de woorden van het Evangelie: In mijnen naam zult gij kranken genezen, enz. letterlijk op te nemen, en de kracht, om deze wonderwerken te kunnen uitoefenen, zoude ook nu nog bestaan, even als ten tijde der Apostelen, indien slechts hij, die dezelve verrigt, als ook de persoon, aan wien dezelve verrigt worden, beide een volkomen en geheel vertrouwen in jezus christus en deszelfs almagt bezitten. Om deze reden begon hij altijd met het geloof zijner lijderen op te wekken, waarna hij den boozen geest in den naam van jezus christus bezwoer, het teeken des kruises maakte, en den kranken beval op te staan, te gaan, enz. Men kan slechts gissen naar de redenen, die den Prins van Hohenlohe bewogen hebben, om van deze handelwijze van michiel gebruik te maken, door hem op een | |
[pagina 501]
| |
grooter tooneel te verplaatsen. Zeker was hier de heerschzucht mede in 't spel; want men verzekert, dat hij reeds lang het oog had op de Bisschoppelijke waardigheid. Wat hiervan ook zij, alles doet gelooven, dat het eerste bedrijf van het tooneelspel, hetwelk nu in 't openbaar stond vertoond te worden, tusschen de twee voornaamste personen werd afgesproken, die elkander, veertien dagen te voren, ten huize van den Pastoor bergold ontmoetten, en vervolgens te zamen van Hassfurt afreisden, om zich naar Wurzburg te begeven. De Prins van Hohenlohe wist reeds, dat men in deze stad eene gunstige meening te zijnen opzigte voedde. Om deze te versterken, dacht hij het echter noodig te zijn, eenige dagen te voren, voorbereidende leerredenen uit te spreken, onder welke men er vooral ééne opmerkte, die over de kracht des geloofs en de voortreffelijkheid van den Roomschkatholieken Godsdienst handelde. Toen hij meende, dat de geest des volks eene genoegzame voorbereiding ondergaan had, begon hij te handelen, maar met die bijzondere voorzigtigheid, den Grooten eigen, waardoor zij, bij het mislukken hunner pogingen, de schuld op hunne minderen, die hun behulpzaam zijn, weten te doen t'huiskomen; terwijl, in het tegenovergestelde geval, zij zich de verdiensten en de voordeelen van het welgelukken der zaak weten toe te eigenen. - Michiel, die naar Hassfurt teruggekeerd was, werd wederom naar Wurzburg ontboden, en den 20 Junij 1820 bij de Prinses mathilda van Schwarzenberg binnengeleid. Deze Prinses, thans negentien jaren oud, kreeg op haar achtste jaar eene verlamming, waartegen men te vergeefs de hulp van verscheidene beroemde Geneesheeren van alle landen inriep. Zij kwam in de maand October 1819 te Wurzburg, alwaar zij aan de zorg van Doctor textor, een zeer beroemd Heelkundige, en van den vermaarden Werktuigkundige heine, werd toevertrouwd. Volgens eene, door den laatsten, in den Neurenburger Korrespondent geplaatste verklaring, gedagteekend 4 Julij 1820, was de toestand der lijderesse, veertien dagen te voren, en dus | |
[pagina 502]
| |
den 20 Junij, zoodanig verbeterd, dat zij alleen kon opstaan en staande blijven, hetwelk haar te voren onmogelijk was; ook kon zij hare ledematen zonder eenige moeite bewegen; en dat men haar vooralsnog het gaan verbood, geschiedde alleen uit vrees van haar, door te sterke beweging, te veel te vermoeijen. Zoodanig was de gesteldheid der zaken, toen op den 20 Junij, tusschen 10 en 11 ure des morgens, de Prins van Hohenlohe, vergezeld van michiel, bij de Prinses verscheen. Deze laatste alleen was de handelende persoon, terwijl de Prins enkel aanschouwer bleef. Michiel bad met de Prinses, en beval haar op te staan. De zieke verliet het bed zonder eenige hulp, ontdeed zich van de werktuigen, waarin zij liep, ging op de plaats en in den tuin, en verscheen des anderen daags 's morgens in de kerk, om God voor hare herstelling te danken. Men ziet, dat, na al het voorafgegane, dit alles waarlijk niet zeer buitengewoon was, en dat zich, bij iemand van die levendige verbeeldingskracht en groote gevoeligheid, als de Prinses bezat, deze uitkomst gemakkelijk vooraf liet berekenen. Het volk, weldra van deze gebeurtenis onderrigt, beschouwde dezelve als een wonderwerk; maar de faam noemde alleen den naam van den Prins, zonder van michiel te gewagen. Deze werd van toen af geheel vergeten, of, zoo men nog van hem sprak, was het alleen, om de geneeskracht van den Prins boven de zijne te verheffen, omdat deze, Priester zijnde, dezelve nog uitermate konde vermeerderen. Deze was de taal van eenige Schrijvers: behoeft men zich dan te verwonderen, dat het volk weldra geloofde, dat een Priester, die tevens Prins was, veel grooter wonderen verrigtte, dan een boer? Het schijnt echter, dat michiel door geene jaloerschheid beheerscht werd; want, daar de Politie te Wurzburg zich ten opzigte van zijnen gewezen leerling, nu zijn meester geworden, zeer gunstig betoonde, moest hij hiervan ook de vruchten plukken; zoodat hem nu geene hinderpalen meer in den weg kwamen, als voor- | |
[pagina 503]
| |
heen, en hij zich van geregtelijke vervolgingen bevrijd zag. Daarenboven minder heerschzuchtig, minder op het luisterrijke, dan wel op het meer blijvende ziende, vergenoegde hij zich met in eenen kleineren kring werkzaam te zijn; terwijl de Prins meer op de massa des volks werkte. Evenwel zeide hij wel eens, dat hij niet alle zijne geheimen aan den Prins had medegedeeld; en men verzekert, dat vele lieden van aanzien hem nog in stilte de voorkeur gaven. Wat hiervan ook zij, dadelijk na het gebeurde met de Prinses mathilda vloeiden van alle kanten zieken naar den Prins, die, alstoen de rol spelende, waartoe men hem uitnoodigde, eenen aanvang met zijn werk maakte, even zoo als hij dit door michiel had zien verrigten. Hij bleef tot den 2 Julij te Wurzburg, alwaar hij dagelijks zijne genezingen bewerkstelligde, het berigt waarvan, door eene zucht, het groote publiek eigen, zeer vergroot, naar alle zijden verspreid werd. Tot hiertoe door de Regering beschermd, was hij in staat, zijne wonderwerken, te midden van eene zich om hem dringende menigte, zoo veel in het ronde te verspreiden, als hij slechts zelf wilde; want naauwelijks was de dag aangebroken, of de straat, die hij bewoonde, was opgepropt met zieken. Indien een vreemdeling, met dit alles onbekend, op zulk een tijdstip zich in deze straat bevonden had, zoude hij zeker op het denkbeeld zijn gekomen, dat hij zich te midden van een centraal gasthuis, voor een geheel Koningrijk bestemd, bevond. De Prins verliet Wurzburg den 2 Julij, en keerde naar Bamberg, alwaar het gerucht van zijne wondercuren hem reeds was vooruitgegaan, terug; doch hier begon deze zaak een' minder aangenamen keer voor hem te nemen. Het hoofd van het Bestuur dezer stad, de Heer hornthal, een verstandig en verlicht Magistraatspersoon, deed eenigen van hen, die voorgaven door den Prins genezen te zijn, onderzoeken, en deze werden bijkans allen in denzelfden toestand als te voren gevonden. Het was toen, dat hij het beproeven van eenige genezing van dien | |
[pagina 504]
| |
aard verbood, ten zij in tegenwoordigheid van eene bijzondere Kommissie en in een daartoe bestemd gebouw. De Prins verscheen den 5 Julij voor deze beoordeelende Kommissie; maar weldra begaf hij zich op de openbare straat, en begon zijne werkzaamheden onder de menigte, verzekerd zijnde hier beter te zullen slagen. De gemelde Kommissie deed hem verscheidene keeren verzoeken, zich wederom in haar midden te willen begeven; maar hij kon niet besluiten eene plaats te verlaten, die zijn doel zoo zeer begunstigde. Steunende echter op den diepen indruk, dien hij op het volk gemaakt had, gehoorzaamde hij eindelijk aan de herhaalde uitnoodigingen. De Kommissie stelde hem nu vierentwintig zieken van allerhande soort voor, waaraan hij zijne bewerkingen verrigtte, met dien uitslag, dat niemand van dezen zich beter bevond, dan vóór dezelve. De Heer hornthal deed toen den Prins beloven van niets meer te zullen doen, alvorens de Regering gekend te hebben; doch naauwelijks was hij van deze lastige waakzaamheid ontslagen, of hij begon even als te voren. Eindelijk ontving hij, op den 8sten, eene ernstige boodschap van de Regering, waarbij hem geraden werd, Bamberg te verlaten. Dien ten gevolge begaf hij zich des anderen daags naar Wurzburg, alwaar zijne tegenwoordigheid de geestdrift der menigte deed herleven, en waar hij tot den 11den bleef. Dien dag vertrok hij naar Brückenau, werwaarts de Kroonprins van Beijeren, het algemeen verlangen inwilligende, hem ontboden had. Van daar schreef hij den 16den eenen brief, dien hij onmiddellijk aan den Paus zelv' deed toekomen, en waarin hij zijne verrigte wonderwerken aan het oordeel van den Heiligen Stoel onderwierp; ofschoon hij niet onkundig kon zijn van het besluit, op de Kerkvergadering te Trente genomen, dat geen nieuw wonderwerk zal aangenomen worden, ten zij hetzelve vooraf door den Bisschop erkend en goedgekeurd is. Hij vreesde ongetwijfeld door het Vicariaat van Wurzburg niet te zullen ondersteund worden, omdat dit weinig met zijne wonderwer- | |
[pagina 505]
| |
ken ophad, en hem zelfs, bij eene plegtige gelegenheid, met zekeren smaad had behandeld. Een bevel van den Minister, den 11 Julij gedagteekend, verbood het verrigten van alle wonderwerken op de openbare plaatsen, en beval, dat niets van dien aard geschieden mogt, ten zij in de tegenwoordigheid van eene hiertoe benoemde Kommissie. De zieken moesten allen van een getuigschrift huns Geneesheers en van de Regering hunner woonplaats voorzien zijn, inhoudende hunnen toestand; en Bamberg was alleen als de plaats bestemd, waar het den Prins geoorloofd was hunne genezing te beproeven. De Vicaris van Bamberg stelde den Prinse dit bevel ter hand, en gebood hem, wederom in de stad te komen. Doch de Prins van Hohenlohe, wel verre van dien Heilig na te volgen, die zich, zelfs nog na zijnen dood, gehoorzaam betoonde aan de bevelen van zijnen Abt, en ophield wonderwerken op zijn graf te verrigten, nadat hem dit door dezen verboden was, gehoorzaamde, integendeel, zoo min aan het wereldlijk als aan het geestelijk Bestuur. En, ofschoon hij, den 28sten, te Brückenau eene verklaring in het licht gaf, waarin hij veel over de ongehoorzaamheid aan de wetten sprak, en de ligtgeloovige zieken, die zich bij hem vervoegden, wederom wegzond, ging hij denzelfden dag en vervolgens voort met zijne bewerkingen, en vervulde zelfs de stad Fulda met zijne genezingen. Een tweede bevel was er noodig, om hem naar Bamberg te doen terugkeeren. Het was niet vóór den 9 Augustus, dat hij Brückenau voor goed verliet, zich echter niet kunnende wederhouden, nog eenige dagen te Wurzburg, het tooneel zijner eerste handelingen, te gaan doorbrengen, tot dat eindelijk de Politie, ingevolge het uitgevaardigd bevel van het Ministerie, hem beval te vertrekken. De Prins kwam den 13den te Bamberg, alwaar hij wederom in het openbaar met zijne bewerkingen een begin wilde maken; maar de Kommissie verzette er zich tegen. Nu legde hij allen eerbied, dien hij tot nog toe, ten minste met woorden, voor de wetten had betoond, geheel | |
[pagina 506]
| |
ter zijde, ten einde zich aan eene proef, die hem geene kleine hinderpalen in den weg legde, te onttrekken; en hij verklaarde aan de Regering, die hem drong, zich aan het onderzoek der Kommissie te onderwerpen, dat hij veelmeer God dan de menschen moest gehoorzamen. Ten gevolge hiervan werd hem het verrigten zijner curen ten eenemale verboden, wilde hij niet als een overtreder der wet gestraft worden; en er werden nu strenge maatregelen te zijnen opzigte genomen. Het Bisschoppelijk Vicariaat stelde hem insgelijks onder de censuur, en verbood hem den kansel te beklimmen en de biecht af te nemen. Maar nu gebeurde hetzelfde, hetgene men ten tijde van de wonderen op het graf van den H. médard had zien gebeuren; te weten, de voorgewende wonderwerken geschiedden nu onder eenen anderen vorm, ten einde aan het wakend oog der Politie te ontsnappen. Dewijl nu de zieken niet meer in persoon verschijnen mogten, schreven zij aan den Prins; en deze meldde hun den dag en het uur, waarop hij voor hen zoude bidden, opdat zij, na gebiecht en hunne communie gehouden te hebben, hunne vurige gebeden met de zijne zouden vereenigen, in het volle vertrouwen op de oneindige barmhartigheid en hulpvaardigheid van jezus christus. Deze nieuwe handelwijze gelukte, en schijnt ook nu nog plaats te vinden. Het volk, intusschen, verliest weldra deszelfs aandacht voor wonderwerken, indien dezelve slechts in het duister bedreven worden. Vanhier, dat dan ook de groote roep van den Prins van Hohenlohe voorbij is, vooral sedert zijne reis naar Weenen. De geschrif ten van onderscheidene eerbiedwaardige Godgeleerden, zoo als onder anderen van den Heer gratz, Hoogleeraar aan de Hoogeschool te Bonn, en van eenige kundige Geneesheeren, b.v. den Heer pfeufer, hebben, ofschoon niet alle oogen door dezelve geopend zijn, echter te veel lichts over deze duistere handelingen verspreid, dan dat men dit herleven van de ellendigheden der dweepzucht en des bijgeloofs zoude behoeven te schromen, die, zonder de voorzigtigheid van eenige edele man- | |
[pagina 507]
| |
nen en de standvastigheid der Beijersche Regering, het geheele zuidelijk Duitschland dreigden te bederven. Ons schoone land (Frankrijk) behoefde geene vrees voor deze besmetting te voeden; waarom ook de Prins van Hohenlohe het niet raadzaam geoordeeld heeft, zich herwaarts te begeven. De verlichting is in Europa te diep doorgedrongen, dan dat hetzelve zich niet zoude wachten voor de reeds afgesletene treken van eene heerschzucht, die te vergeefs haar rijk tracht te hernemen door de onwederstaanbare kracht van eene openbare meening, welke zij niet meer tot steun heeft. Geen ander bewijs hiervan behoeven wij aan te voeren, dan het verstandig antwoord van den Heiligen Stoel op den brief van den Prins van Hohenlohe. Dit antwoord, den 8 November 1820 gedagteekend, ademt zoo wel zachtmoedigheid als voorzigtigheid; en men ziet er uit, dat het Hof van Rome niets meer ter harte nam, dan zich te wachten voor het onberaden aannemen van kwalijk bevestigde daadzaken. Het blijft zonder tegenspraak waar, dat de Prins van Hohenlohe geene wonderen verrigt heeft; dat hij slechts eene menigte, begeerig naar beguicheling der zinnen, verleid heeft, en dat hij met bekwaamheid heeft weten gebruik te maken van den grooten invloed, dien de werking der hersenen op alle de overige verrigtingen van het menschelijk ligchaam uitoefent, zoodra die werking zelve tot den hoogstmogelijken trap van spanning gebragt is. In het openbaar, te midden van eene domme menigte, werd elke poging van dezen aard met een goed gevolg bekroond, en iedere proef ging voor een wonderwerk door; maar in een besloten vertrek, in eene vergadering van verlichte mannen, en in het bijzijn van oordeelkundige Geneesheeren, bleven alle de bewerkingen van den Prins, zonder eenige goede uitkomst op te leveren; of, wanneer hier of daar al eenige zwakke werking mogt bespeurd worden, dan zien wij hier niets anders, dan hetgeen een bekwaam man dagelijks verrigten kan, indien hij slechts de bijzondere werkzaamheid der hersenen wèl weet te gebruiken, te leiden | |
[pagina 508]
| |
en te besturen. Alles daarenboven vereenigt zich op eene openbare plaats, om de oogen van onbevoegde en bevooroordeelde regters te verblinden. Eene volslagene onbekendheid met den voorafgaanden toestand der lijders, volkomen gebrek aan kennis van het wezen hunner ziekten, en ligtvaardigheid in het beoordeelen van de onderscheidene omstandigheden, die men reeds vooraf verwachtte, dat zoo gebeuren zouden; dit alles was voor het volk, en nog meer voor den Prins, genoeg, om, wanneer een verlamde, of een door de jicht aangetaste lijder, slechts de minste beweging deed blijken, de genezing als zeker te stellen, en overal wonderwerken te zien, of te doen zien; want, gelijk het gemeen van eenen Geneesheer eene grondige genezing verwacht, zelfs van eene ongeneeslijke kwaal, zoo gelooft hetzelve, bij de minste verligting, alles van hem verkregen te hebben, die slechts zijn verstand weet gevangen te nemen. Geen Wonderdokter heeft misschien een beter zamenhangend stelsel gevolgd, dan de Prins van Hohenlohe. Voorwaar, welk lijder zal, indien men alleen vertrouwen op God van hem vordert, durven beweren, dat hij niet hersteld is, vooral in de tegenwoordigheid van eene zaamgeschoolde menigte, die, in een tegenovergesteld geval, slechts een' ellendeling in hem zien zal, die alle medelijden verbeurd heeft, daar hij door de Goddelijke barmhartigheid veroordeeld is; en welke menigte hem, ten gevolge hiervan, alle die mishandelingen zal doen ondergaan, welke door de dweepzucht aan haren verblinden geest zijn ingegeven? Eene vrouw heeft voor de Bambergsche Kommissie verklaard, dat het alleen deze vrees was, die haar gedwongen had eene genezing te veinzen, die geene de minste wezenlijkheid bezat. Alle de verhalen dezer zaak, door de voorstanders van den Prins, zoo als de Heeren baur, scharold, onymus, in het licht gegeven, zijn onvolledig, zonder zamenhang, overladen met niets ter zake doende uitweidingen, ontbloot van de noodzakelijkste bewijzen, in één woord, volkomen gelijkvormig aan de Legende. Meer was er waarlijk niet noodig, | |
[pagina 509]
| |
om de hartstogten in beweging te brengen. Doch, indien men de tijden der onwetendheid en der barbaarschheid wilde doen herleven, behoorde men, daar het onmogelijk is de alom verspreide verlichting in ééns uit te dooven, te beginnen met de welonderrigte, maar ligt vervaarde menschen vrees in te boezemen en hen te doen zwijgen. Dit zoude echter in Duitschland eene vruchtelooze poging zijn, en ook hier te lande zal men dit niet beproeven, daar wij ons te regt kunnen beroemen, dat hier de zetel en het middelpunt der verlichting en beschaving gevonden wordt.Ga naar voetnoot(*)
a.j.l. jourdan. |
|